200402120/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 februari 2004 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Apeldoorn.
Bij besluit van 31 mei 2000 heeft de raad van de gemeente Apeldoorn (hierna: de raad) besloten om het Kanaalpad te Apeldoorn tussen het Plantsoen Welgelegen en Kanaal Noord aan het openbaar verkeer te onttrekken (hierna: het weggedeelte).
Bij besluit van 22 februari 2001 heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2002 heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 februari 2001 vernietigd en de raad opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Bij besluit van 17 oktober 2002 heeft de raad het door appellanten tegen het besluit van 31 mei 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2004, verzonden op 3 februari 2004, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door T. van Blommestein, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Visser en mr. N. te Brinke, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, voorzover hier van belang, kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.
2.2. Appellanten exploiteerden tot 30 december 2000 een winkel in het pand aan de [locatie] te [plaats]. Op 31 mei 2001 hebben zij het pand verkocht. Appellanten bestrijden in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat de raad in zijn besluit van 17 oktober 2002 kon nalaten om daarin aan hen schadevergoeding toe te kennen. In dit verband stellen appellanten dat hun winkel ten gevolge van de onttrekking van het weggedeelte aan het openbaar verkeer slecht bereikbaar is geworden en dat de verkeersintensiteit bij hun winkel hierdoor is afgenomen, waardoor de omzet van hun winkel is gedaald.
2.3. De Afdeling stelt vast dat de rechtmatigheid van de onttrekking aan het openbaar verkeer van het weggedeelte op zichzelf niet in geschil is. Ten aanzien van de vraag of de raad bij het besluit van 17 oktober 2002 aan appellanten schadevergoeding had moeten toekennen, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat reeds voordat de raad bij besluit van 31 mei 2000 het weggedeelte aan de openbaarheid heeft onttrokken, in het bestemmingsplan “Kanaaloevers-Kanaalpad-West 1995” was voorzien in de aanleg van groenvoorziening en een parkeergarage op het Kanaalpad en dat de vereiste afweging van belangen bij de totstandkoming van dat bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. Het bij het besluit op bezwaar gehandhaafde besluit van 31 mei 2000 is in overeenstemming met het bestemmingsplan genomen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de door appellanten gestelde schade niet door het besluit tot onttrekking van het weggedeelte aan het openbaar verkeer is veroorzaakt. Mitsdien is er geen grond voor het oordeel dat de raad bij besluit van 17 oktober 2002 niet in redelijkheid het besluit van 31 mei 2000 heeft kunnen handhaven zonder daarbij te beoordelen of appellanten aanspraak konden maken op schadevergoeding. Appellanten konden en kunnen op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om schadevergoeding vragen indien zij menen schade te hebben geleden door bepalingen van het bestemmingsplan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004