ECLI:NL:RVS:2004:AR7074

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402658/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag adreswijziging door college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 16 februari 2004 een beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaarde. De appellant had op 31 januari 2003 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden om een ander adres toe te kennen aan zijn woning. Het college heeft deze aanvraag afgewezen. Vervolgens verklaarde het college op 20 mei 2003 het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk voor zover het betrekking had op de straatnaam en ongegrond voor het overige. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, maar de appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 11 november 2004 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep van de appellant niet gericht was tegen de beslissing op bezwaar met betrekking tot de weigering om een ander huisnummer toe te kennen. De rechtbank heeft daarmee buiten de grenzen van het geschil getreden. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft vervolgens het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard, omdat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding was om de appellant een ander huisnummer toe te kennen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de huidige nummering niet in strijd is met de uitvoeringsvoorschriften en dat de woning van de appellant niet als één gebouw moet worden aangemerkt.

De Raad van State heeft de gemeente Leeuwarden gelast om het griffierecht van de appellant te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 8 december 2004.

Uitspraak

200402658/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) een aanvraag van appellant om aan de woning [locatie] te [plaats] een ander adres toe te kennen afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, voorzover dit betrekking had op de weigering tot verandering van de straatnaam, en ongegrond verklaard voorzover het betrekking had op de weigering om het bestaande huisnummer te veranderen.
Bij uitspraak van 16 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voorzover gericht tegen de weigering het huisnummer te wijzigen en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2004, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. G.J. Klont en R.G. Koetje-van den Berg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 5.6.2.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Leeuwarden (hierna: de Apv) kunnen burgemeester en wethouders aan een object of aan een te onderscheiden deel daarvan een nummer toekennen.
Ingevolge artikel 5.6.4.1, eerste lid, van de Apv stellen burgemeester en wethouders nadere technische uitvoeringsvoorschriften vast voor de wijze van nummeren en voor het aanbrengen van nummerborden.
Deze nadere regels zijn uitgewerkt in de Uitvoeringsvoorschriften, die als bijlage 1 bij de Apv zijn opgenomen.
In onderdeel A5 van deze Uitvoeringsvoorschriften is vermeld dat, indien een gebouw uitgangen heeft in verschillende straten, de uitgangen worden genummerd aan de straat waarop zij toegankelijk zijn.
2.2.    De rechtbank heeft allereerst overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de weigering van een wijziging van een straatnaam niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat het college het bezwaarschrift van appellant tegen deze weigering terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft het beroep in zoverre ongegrond verklaard. Gelet daarop, heeft de rechtbank het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar voorzover het betrekking had op de weigering om het bestaande huisnummer te veranderen, niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant daarbij in zoverre geen procesbelang heeft.
2.3.    Hiermee heeft de rechtbank echter miskend dat het beroep van appellant niet was gericht tegen de beslissing op bezwaar voorzover daarbij het bezwaar tegen de weigering tot verandering van de straatnaam niet-ontvankelijk is verklaard, maar enkel tegen de beslissing op bezwaar voorzover daarbij de weigering om een ander huisnummer toe te kennen is gehandhaafd. De rechtbank is derhalve in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb getreden buiten de grenzen van het geschil.
2.4.    Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.5.    Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar, voorzover daarbij de weigering om een ander huisnummer toe te kennen is gehandhaafd, op het standpunt gesteld dat bij de toekenning van het bestaande huisnummer [locatie] te [plaats] is uitgegaan van een logische (stedenbouwkundige) opzet van de bouwblokken die in deze straat zijn gerealiseerd. In deze opzet volgt de voorgevelrooilijn van de desbetreffende woningen - ook die van appellant – [locatie], zodat deze zijde als voorkant van de woning heeft te gelden. Het huidige huisnummer vormt volgens het college een logisch sluitstuk van deze naar de [locatie] gerichte en genummerde woningen, waarbij de toegangsdeur zich aan de zijkant bevindt en via een pad op deze straat wordt ontsloten. Het feit dat de toegangsdeur en de garage van appellant zich aan de zijkant van de woning bevinden langs de [locatie 1] maakt deze opzet niet anders, aldus het college. Gelet op de aard van de omgeving en de situering van het pand, alsmede op de aangebrachte verwijsborden, ziet het college niet in dat het huidige nummer voor appellant tot onoverkomelijke problemen leidt.
2.6.    Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om appellant een ander huisnummer toe te kennen. Het betoog van appellant dat de huidige nummering in strijd is met het bepaalde onder A5 van de Uitvoeringsvoorschriften, faalt, aangezien de woning van appellant aan het gestelde in deze bepaling niet voldoet. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het gegeven dat de woning van appellant en die van zijn buren aaneengebouwd zijn niet met zich brengt dat deze woningen als één gebouw in de zin van de bepaling moeten worden aangemerkt.
2.7.    Gelet op het vorenstaande, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2004, 03/733 BESLU;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    gelast dat de gemeente Leeuwarden aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 205,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004
91-419.