ECLI:NL:RVS:2004:AR7068

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408386/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • J.C. Rijntjes-Lindhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vergunning voor matrassenfabriek en stoffeerderij in Smallingerland

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 december 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland. De vergunning, afgegeven op 17 augustus 2004, betrof de oprichting en exploitatie van een matrassenfabriek en stoffeerderij met winkel, gelegen aan een specifieke locatie in Smallingerland. De vergunning was verleend onder voorwaarden, waarbij het stallen en bewerken van bussen groter dan 14 meter op de oprit van de inrichting was geweigerd. Verzoeker heeft op 12 oktober 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 15 november 2004 ter zitting werd behandeld.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de inrichting in kwestie een winkel met kantoor en opslagruimten betreft, en dat er diverse machines en werkplaatsen aanwezig zijn. De vraag of de inrichting vergunningplichtig is of onder het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer valt, was een belangrijk punt van discussie. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat er nader onderzoek nodig is om te bepalen of het Besluit van toepassing is op de inrichting.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter besloten om het bestreden besluit te schorsen, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland in de proceskosten werd veroordeeld. De gemeente moet ook het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.

Uitspraak

200408386/2.
Datum uitspraak: 1 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2004, kenmerk 03.019, heeft verweerder aan verzoeker krachtens de Wet milieubeheer een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een matrassenfabriek c.q. stoffeerderij met winkel gelegen aan [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […], behoudens het stallen en bewerken van bussen groter dan 14 meter op de oprit van de inrichting. Daarvoor is vergunning geweigerd. Dit besluit is op 2 september 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D. Boon, advocaat te Zuidhorn,
en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. Donker-Faro en R. Zondervan, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De inrichting waar het bestreden besluit betrekking op heeft, betreft een winkel met kantoor, diverse ruimten ten behoeve van de opslag van onder andere matrassen, polyesters, bedbodems en bekledingsstoffen, een werkplaats met diverse machines, een zeecontainer voor de opslag van polyesters, lijm, kit en oplosmiddelen, diverse snijtafels en naaimachines, een lijm en slooptafel met een afzuiginstallatie en een centrale verwarmingsketel. Tevens is de inrichting bestemd voor het op de inrit parkeren van voertuigen, waaronder bussen, voor reparatie- en stoffeerwerkzaamheden aan de bekleding van de voertuigen.
2.3.    De Voorzitter stelt vast dat partijen verdeeld houdt de vraag of de onderhavige inrichting vergunningplichtig is dan wel dat daarop het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer van toepassing is.
2.4.    Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt dit verbod niet voor inrichtingen, behorende tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer is aangewezen, behoudens in gevallen waarin krachtens de tweede volzin van dat lid, de bij die maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting.
2.5.    Op 1 december 1998 is het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (Stb. 1998, 603; hierna: het Besluit) in werking getreden. Het Besluit is een algemene maatregel van bestuur krachtens evengenoemd artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit is dit besluit van toepassing op een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor:
a. het verkopen of verhuren aan particulieren van roerende zaken, met uitzondering van binnenlandse en buitenlandse wettige betaalmiddelen;
b. het verrichten van ambachtelijke of dienstverlenende activiteiten voorzover deze, gelet op hun aard, geschieden in rechtstreeks verband met activiteiten als bedoeld onder a, of
c. het uitoefenen van een of meer vormen van een ambachtsbedrijf, als bedoeld in bijlage 1.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is dit besluit eveneens van toepassing op inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor een samenstel van activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c.
2.6.    De Voorzitter overweegt dat beantwoording van de vraag of de inrichting, gelet op de aard daarvan, in hoofdzaak bestemd is voor de in artikel 2 in samenhang gelezen met bijlage 1 van het Besluit genoemde activiteiten en daarmee het Besluit op de onderhavige inrichting van toepassing is, nader onderzoek vergt en eerst door de Afdeling in de bodemprocedure ten volle kan worden beoordeeld. Verweerder heeft desgevraagd te kennen gegeven te kunnen instemmen met inwilliging van het verzoek om voorlopige voorziening. Gelet hierop en na afweging van de betrokken belangen ziet de Voorzitter aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland van 17 augustus 2004, kenmerk 03.019;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Smallingerland te worden betaald aan verzoeker;
III.    gelast dat de gemeente Smallingerland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Rijntjes-Lindhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Rijntjes-Lindhout
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004
194-375.