ECLI:NL:RVS:2004:AR7053

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407698/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • M.L.D. Trippert-van Gemeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor mengvoederproductie te Wageningen

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 november 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een revisievergunning die op 12 juli 2004 was verleend aan de coöperatie "L.T.C. Rijnvallei B.A.". Deze vergunning, verleend krachtens de Wet milieubeheer, betreft een inrichting voor de op- en overslag van mengvoedergrondstoffen en de productie van diervoeders op verschillende percelen in Wageningen. Het besluit tot vergunningverlening werd op 5 augustus 2004 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers, waaronder omwonenden, op 15 september 2004 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening op 12 oktober 2004.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 november 2004. Verzoekers voerden aan dat de vergunning zou leiden tot een toename van geluid-, geur- en stofhinder, en dat er onvoldoende aandacht was voor de externe veiligheid. Ook werd gesteld dat de oprichting van een bedrijfsruimte zou leiden tot een aanzienlijke vermindering van uitzicht en lichtinval. De Voorzitter oordeelde dat deze procedure niet geschikt was voor een definitieve beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit, maar dat deze punten in de bodemprocedure aan de orde zouden komen.

De Voorzitter concludeerde dat het belang van de verzoekers niet opweegt tegen het belang van verweerder, en dat niet aannemelijk was dat het bestreden besluit onrechtmatig was. De Voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 november 2004.

Uitspraak

200407698/3.
Datum uitspraak: 30 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], gevestigd en wonend te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2004, kenmerk MPM627/MW02.2383, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de coöperatie “L.T.C. Rijnvallei B.A.” een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor de op- en overslag van mengvoedergrondstoffen en de productie van diervoeders op de percelen Rijnhaven 10a, 10b, 12 en 14 en Grebbedijk 37 en 39 te Wageningen. Dit besluit is op 5 augustus 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 14 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 12 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 november 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Poorter, advocaat te Nijmegen, en T.M.C. Piersma, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Woltering en ing. R.W.M. Jansen, ambtenaren van de provincie, en ing. R. Schutte, gemachtigde,
zijn verschenen. Voorts zijn vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht en ing. J.A. Getkate, M.G. van de Vendel en ir. J.P. Niemantsverdriet, gemachtigden, en het college van burgemeester en wethouders van Wageningen, vertegenwoordigd door C.E.H. Janszen en R. Derksen, beiden ambtenaar van de gemeente, als partij daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers voeren – kort samengevat – aan dat er door het verlenen van het bestreden besluit een toename zal plaatsvinden van de geluid-, geur- en stofhinder. Voorts stellen zij dat er ten aanzien van de externe veiligheid geen sprake zal zijn van een toereikend beschermingsniveau. Tenslotte zal er door de oprichting van een bedrijfsruimte sprake zijn van een aanzienlijke vermindering van uitzicht en lichtinval.
2.2.1.    Naar het oordeel van de Voorzitter leent deze procedure zich niet voor beantwoording van de vraag of het bestreden besluit op deze punten rechtmatig is. In de bodemprocedure zal de Afdeling op deze punten definitief uitsluitsel geven. Bij het in het kader van deze bodemprocedure in te stellen nader onderzoek kan dan tevens aan de orde komen de vraag of de diverse in het kader van de vergunningaanvraag uitgebrachte rapporten toereikend zijn. In dit verband is ook van belang dat verzoekers hebben aangekondigd een contra-expertise te laten uitvoeren naar aanleiding van het digitale geluidrapport dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit; ter zitting heeft verweerder toegezegd dat dit digitale geluidrapport aan verzoekers zal worden toegestuurd.
In afwachting van dit onderzoek stelt de Voorzitter vast dat tegenover het belang van verweerder het belang van verzoekers staat dat in afwachting van de uitspraak in hoofdzaak geen uitbreiding zal plaatsvinden van de activiteiten binnen de inrichting. Deze afweging dient naar het oordeel van de Voorzitter uit te vallen in het voordeel van verweerder. In dit verband overweegt de Voorzitter dat niet op voorhand aannemelijk is geworden dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Voorts is door verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat dit besluit ten opzichte van de onderliggende vergunning wat betreft de aspecten geur en externe veiligheid een hoger beschermingsniveau geeft. Tenslotte is ter zitting door vergunninghoudster opgemerkt dat in januari 2005 zal worden begonnen met de aanleg van een perslijn waardoor een uitbreiding kan worden gerealiseerd van de productiecapaciteit met 49.000 ton per jaar alsmede een uitbreiding van de opslagactiviteiten met 10.000 ton per jaar. De uitbreiding van de overige activiteiten zal evenwel volgens vergunninghoudster worden gerealiseerd vanaf het jaar 2006.
2.3.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Trippert-van Gemeren
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2004
289.