200404334/1.
Datum uitspraak: 1 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A en appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 april 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Beemster.
Bij besluit van 18 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beemster (hierna: het college) geweigerd appellanten bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een berg- en hobbyruimte op de percelen [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 21 juli 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2004, verzonden op 20 april 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2004, waar [appellant A] in persoon en [appellante B], vertegenwoordigd door W.C.H. Wiehemeijer jr., gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door T.P. Machiels, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het college heeft de aanvraag van appellanten om bouwvergunning afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Volgens het college is sprake van eenzelfde aanvraag als waarvoor bij besluit van 16 oktober 2001 reeds bouwvergunning is geweigerd. Dit besluit is inmiddels in rechte onaantastbaar geworden.
2.2. Ingevolgde artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
2.3. Anders dan appellanten hebben betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college uit de stukken heeft kunnen opmaken dat appellanten met de bouwaanvraag voor de oprichting van een berg- en hobbyruimte feitelijk een uitbreiding van de bestaande garage willen realiseren waarop de eerste bouwaanvraag betrekking had, zodat in het onderhavige bouwplan geen relevante gewijzigde omstandigheden zijn gelegen als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Bovendien hebben appellanten in de aanvraag om bouwvergunning vermeld dat het gaat om bouwwerkzaamheden waarvoor al eerder bouwvergunning was gevraagd en dat daarop bij besluit van 16 oktober 2001 afwijzend is beslist.
Appellanten hebben eerst ter zitting van de rechtbank en in hoger beroep opnieuw betoogd dat het bouwplan niet ziet op uitbreiding van de garage maar op een vrijstaande berg- en hobbyruimte op ongeveer 40 centimeter afstand van de garage. Dit betoog treft geen doel.
De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen, dat noch uit de antwoorden van appellanten op de vragen van het aanvraagformulier om bouwvergunning, noch uit de daarbij overgelegde tekeningen blijkt dat de berg- en hobbyruimte los van de garage komt te staan. In dit verband heeft het college ter zitting verklaard dat een aanvraag van appellanten om bouwvergunning voor een berg- hobbyruimte op enige afstand van de garage, niet als een herhaalde aanvraag zal worden aangemerkt maar inhoudelijk zal worden beoordeeld, waarbij nog is opgemerkt dat thans niet op de uitkomst daarvan kan worden vooruitgelopen.
2.4. Voorts is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de gewijzigde Woningwet per 1 januari 2003 in dit geval niet als een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb kan worden aangemerkt. Daarbij is met name van belang, dat een aanvraag voor een bouwvergunning voor een bouwwerk behorend tot de categorie lichte bouwvergunningplichtige bouwwerken ook onder de gewijzigde Woningwet bij strijd met het bestemmingsplan moet worden geweigerd.
2.5. Ook overigens hebben appellanten geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeld. Het college heeft de aanvraag om bouwvergunning dan ook kunnen afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004