ECLI:NL:RVS:2004:AR6754

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406753/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan Oude Roermondseweg te Roermond

Op 13 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond het 'Wijzigingsplan Oude Roermondseweg' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, een lokale ondernemer, op 12 augustus 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State. De verzoeker heeft zijn gronden aangevuld op 13 september 2004 en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is behandeld op 8 november 2004, waarbij de verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. E.M.J.M. Donners en mr. N. Lentjes, en de verweerder door drs. C.J.H. Vanwersch-Maes. Ook waren vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders van Roermond en Meulen Projectontwikkeling B.V. aanwezig.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak op 26 november 2004 geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De verzoeker stelde dat de goedkeuring van het wijzigingsplan door de verweerder onterecht was, omdat de te bouwen woningen te dicht bij zijn bedrijfsgronden zouden komen te staan, wat een goed woon- en leefklimaat in gevaar zou brengen. Hij voerde aan dat zijn bedrijf niet meer zou kunnen voldoen aan de eisen van de milieuwetgeving door de woningbouw.

De Voorzitter heeft echter vastgesteld dat er geen wettelijke bepalingen zijn die minimale afstanden tussen fruitteelt en woningen vereisen. Bovendien is er in het plan voorzien in de bouw van een muur van maximaal 3 meter hoog om de gronden van de verzoeker te scheiden van het plangebied. De Voorzitter concludeerde dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet gewaarborgd kan worden, vooral gezien de bereidheid van de projectontwikkelaar om aanvullende maatregelen te treffen indien nodig. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200406753/2.
Datum uitspraak: 26 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond het "Wijzigingsplan Oude Roermondseweg" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 juni 2004, kenmerk 2004/36203 beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 augustus 2004, bij de
Raad van State ingekomen op 14 augustus 2004, beroep ingesteld.
De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 september 2004.
Bij brief van 13 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 november 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.M.J.M. Donners en
mr. N. Lentjes, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door
drs. C.J.H. Vanwersch-Maes, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders van Roermond, vertegenwoordigd door drs. C. van Engelen, ambtenaar van de gemeente,
en Meulen Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door
mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam,
ing. J.G.M.J. de Monte, projectmanager, en ir. W.A. van Aerle, adviseur, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in wijziging van het bestemmingsplan “Musschenberg” voor gronden ten noordoosten van de gronden van verzoeker aan de [locatie]. Met deze wijziging wordt beoogd de bouw van 22 woningen mogelijk te maken.
Verweerder heeft goedkeuring aan het plan verleend.
2.3.    Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Hij voert aan dat de te bouwen woningen te dicht bij zijn bedrijfsgronden komen te staan waardoor een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd. Voorts stelt hij dat zijn bedrijf door de woningbouw niet langer kan voldoen aan de eisen die aan de bedrijfsvoering worden gesteld op grond van milieuwetgeving. In de verrichte onderzoeken is volgens hem uitgegaan van verkeerde gegevens omtrent de feitelijke bedrijfsvoering op zijn gronden.
2.4.    Het plangebied sluit direct aan op de gronden van verzoeker, die ter plaatse fruit teelt en verwerkt. Uit de stukken blijkt dat de fruitbomen langs de grens met het plangebied met enige regelmaat bespoten worden met insectenbestrijdingsmiddelen. Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop fruitbomen in de open lucht worden gekweekt en naburige burgerwoningen. Bij het opstellen van het plan heeft het gemeentebestuur evenwel onderkend dat het aanbrengen van een fysieke scheiding tussen de gronden van verzoeker en het plangebied, gelet op de bespuitingen en de geluidhinder van het bedrijf van verzoeker, bijdraagt aan het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te bouwen woningen. In het plan is om die reden voorzien in de bouw van een muur van maximaal 3 meter hoog langs de grens van het plangebied. Ter zitting is gebleken dat voor de bouw van een muur van 3 meter hoog inmiddels een bouwvergunning is verleend. Verzoeker heeft naar het oordeel van de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat ondanks de bouw van deze muur een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gewaarborgd. Daarbij neemt hij in aanmerking dat indien mocht blijken dat het woon- en leefklimaat niettemin ernstig dreigt te worden aangetast, de projectontwikkelaar zich ter zitting bereid heeft verklaard tot het treffen van aanvullende maatregelen van fysieke of financiële aard.
Aan de Voorzitter is op voorhand niet gebleken dat de in het plan voorziene woningbouw leidt tot strijdigheid van de bedrijfsvoering van het bedrijf van verzoeker met toepasselijke milieuwetgeving. In dit verband is van belang dat ten westen en ten oosten van de gronden van verzoeker op korte afstand reeds woningen aanwezig zijn welke in het kader van milieuwet- en regelgeving (mede) bepalend zijn. Aan de Voorzitter is voorts niet gebleken dat de in het kader van het opstellen van het plan verrichte onderzoeken zodanige gebreken vertonen dat verweerder zich daarop bij zijn besluitvorming niet heeft kunnen baseren.
2.5.    Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen het belang dat is gediend met uitvoering van het plan, acht de Voorzitter geen reden aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Rop
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2004
417.