ECLI:NL:RVS:2004:AR6727

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408676/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.A. Hoovers-Backaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake boete SBS Broadcasting B.V. voor sluikreclame

Op 22 november 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen het Commissariaat voor de Media en SBS Broadcasting B.V. Het Commissariaat had SBS een boete van € 9.000,00 opgelegd wegens het tonen van sluikreclame tijdens vier live uitgezonden voetbalwedstrijden. Daarnaast werd er een waarschuwing gegeven voor het gebruik van bewegende reclame-uitingen in deze uitzendingen. SBS had hiertegen bezwaar gemaakt, dat door het Commissariaat ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft SBS beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 3 september 2004 het besluit van het Commissariaat vernietigde en hen opdroeg een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft het Commissariaat hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 11 november 2004 behandeld. Het verzoek had als doel om te bepalen dat het Commissariaat in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen nieuwe beslissing op het bezwaarschrift hoeft te nemen. De Voorzitter overwoog dat er geen reden was om aan te nemen dat het hoger beroep kansloos was en dat de aangevallen uitspraak in stand zou blijven. SBS had geen verzoek om versnelde behandeling ingediend, maar vroeg uitstel voor het indienen van haar reactie op het hoger beroepschrift.

De conclusie was dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking kwam. De Voorzitter heeft bepaald dat het Commissariaat voor de Media geen nieuwe beslissing op het bezwaar hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 november 2004.

Uitspraak

200408676/2.
Datum uitspraak: 22 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het Commissariaat voor de Media,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2004 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "SBS Broadcasting B.V.", gevestigd te Amsterdam
en
verzoeker.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft verzoeker (hierna: het Commissariaat) SBS Broadcasting B.V. (hierna: SBS) een boete van € 9.000,00 opgelegd wegens het tonen van sluikreclame in een viertal live uitgezonden voetbalwedstrijden. Tevens heeft het daarbij voor het gebruik van bewegende reclame-uitingen in voormelde uitzendingen een waarschuwing gegeven.
Bij besluit van 18 juni 2002 heeft het Commissariaat het daartegen door SBS gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2004, verzonden op 13 september 2004, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door SBS ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Commissariaat opgedragen een nieuw besluit te nemen, kennelijk met inachtneming van hetgeen zij daartoe heeft overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft het Commissariaat bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2004, hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft het de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2004, waar het Commissariaat, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam en SBS, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Koning, eveneens advocaat te Amsterdam en mr. A. Kramer, werkzaam bij SBS, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek heeft geen verdere strekking, dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het Commissariaat in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep niet opnieuw op het bezwaarschrift hoeft te beslissen.
2.2.    In hetgeen SBS heeft aangevoerd is geen reden te vinden om thans op voorhand aan te nemen dat het door het Commissariaat ingestelde hoger beroep kansloos is en de aangevallen uitspraak onverkort in stand zal blijven. Haar betoog dat zij een zodanig zwaarwegend belang heeft bij een spoedige nieuwe beslissing, dat dat van het Commissariaat daarvoor moet wijken, omdat zij op korte termijn duidelijkheid moet hebben omtrent haar juridische positie bij het onderhandelen over en afsluiten van contracten inzake de uitzending van sportwedstrijden, gaat er aan voorbij dat een eventueel nader besluit van het Commissariaat ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, als besluit, als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht, ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van deze wet, in de beoordeling van het hoger beroep wordt betrokken. Dat betekent dat zij de door haar gewenste duidelijkheid niet zal verkrijgen dan door het oordeel van de Afdeling in het bodemgeschil.
Overigens heeft SBS geen verzoek om versnelde behandeling van het hoger beroep ingediend, doch uitstel gevraagd voor het indienen van haar reactie op het hoger beroepschrift van het Commissariaat.
2.3.    De conclusie is dat het verzoek op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking komt.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het Commissariaat voor de Media geen nieuwe beslissing op het bezwaar hoeft te nemen, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Hoovers-Backaert
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2004
367.