200404372/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 1 september 2003 heeft de gemeenteraad van Voorst, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 juli 2003, het bestemmingsplan "Buitengebied 1996, herziening De Zanden 65a” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 maart 2004, nr. RE2003.81412, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 mei 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 15 juli 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, is verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad mr. ing. R. van der Plank, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Met het plan wordt beoogd een camping met 45 plaatsen aan De Zanden 65a te Teuge mogelijk te maken.
2.3. Appellant heeft in beroep gesteld dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij is van mening dat geen zorgvuldig onderzoek is uitgevoerd naar de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie op De Zanden (hierna: de weg).
Appellant vreest voor een grote verhoging van het aantal verkeersbewegingen en verkeersonveilige situaties.
2.4. De gemeenteraad is van mening dat ten gevolge van de camping slechts een beperkte verkeerstoeneming te verwachten is en dan met name in de zomerperiode. Die toeneming past volgens hem binnen de functie en de capaciteit van het lokale wegennet.
2.5. Verweerder heeft ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad. Gelet hierop heeft hij geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft hij dit goedgekeurd.
2.6. Zoals uit overweging 2.2 al blijkt zal de camping uit 45 staanplaatsen bestaan. Uit de plantoelichting en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ingevolge de gemeentelijke kampeerverordening op de camping ieder jaar van 15 maart tot 31 oktober mag worden gekampeerd.
De gemeenteraad is bij de vaststelling van het plan er van uitgegaan dat de weg een verkeersintensiteit van 1500 motorvoertuigen per dag goed kan verwerken. Verder heeft hij de huidige verkeersintensiteit ingeschat op 500 tot 600 voertuigen per dag. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zich bij het nemen van zijn besluit niet op deze gegevens had mogen baseren. Ter zitting zijn telgegevens over de periode van 22 september tot en met 6 november 2003 overgelegd, waaruit blijkt dat de etmaalintensiteit van de weg ruim onder de 1500 motorvoertuigen ligt.
Bij het berekenen van de toeneming van de verkeersbelasting vanwege de camping is de gemeenteraad uitgegaan van het standaard bij woningen, 5 verkeersbewegingen per dag. Verweerder heeft hiermee ingestemd.
De Afdeling acht dit niet onredelijk.
Gelet hierop zal het aantal verkeersbewegingen bij een aantal staanplaatsen van 45, bij schatting 225 per dag bedragen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij het nemen van zijn besluit hiervan niet had mogen uitgaan.
Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de toeneming van de verkeersintensiteit vanwege de camping niet zodanig is dat de weg deze niet op afdoende wijze kan verwerken.
2.6.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de weg niet bekend staat als verkeersonveilig. Gelet hierop en gezien overweging 2.6, acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat de camping geen verkeersonveilige situatie op de weg met zich brengt niet onredelijk.
2.6.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004