200400088/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 24 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Slochteren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 maart 2003, het bestemmingsplan "Schildwolde Schatterswold" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 november 2003, no. 2003-08909/45/B.18, RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 6 juli 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2004, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door P.A. de Plaa, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. H. Glazenborg, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 85 woningen, waarvan 25 woningen op (zeer) ruime woonkavels. Het plangebied ligt ten noordwesten van het dorp Schildwolde - tussen de Meenteweg en Dannemeerweg - en strekt zich vanaf de Schildwolderdijk uit in de richting van het natuurontwikkelingsgebied Midden-Groningen.
2.3. Appellanten hebben in beroep gesteld dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden -W-“ en de bestemming “Bos” dat voorziet in de bouw van 19 villa’s langs de Dannemeerweg. Ter zitting hebben zij het beroep in die zin beperkt dat het slechts ziet op het plandeel met deze bestemmingen met de aanduiding “Wv-1(2)” dat voorziet in de bouw van 12 villa’s langs de Dannemeerweg. Zij voeren hiertoe aan dat de bouw van deze villa’s op ruime kavels met een langgerekt bosperceel erachter in strijd is met het rijksbeleid en het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POP). Voorts menen zij dat de zichtlijnen van het dorp naar het nieuwe natuurontwikkelingsgebied Midden-Groningen en naar de kern worden doorbroken alsmede dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden aangetast. Voorts menen zij dat het plan niet in overeenstemming is met het Omgevingsplan Regio Groningen (ORG), aangezien de woningen geen borgwoningen zijn.
2.4. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Hij erkent dat de in het plan beoogde vorm van wonen niet past in het woningbouwbeleid zoals dat in het POP is geformuleerd. Het past echter wel binnen de in het ORG neergelegde afspraken die in het POP zijn overgenomen, aldus verweerder. Hij stelt dat hij zich gebonden voelt aan de gemaakte afspraken, maar hier op terug zou komen indien deze in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In dit verband meent hij dat het plan een duidelijke meerwaarde heeft in die zin dat het plan past in de cultuurhistorisch gegroeide eigenheid van het gebied en dat de kenmerken die het karakter van het landschap bepalen worden gehandhaafd en waar mogelijk hersteld en verder ontwikkeld conform het provinciale beleid.
2.5. Het rijksbundelingsbeleid is verwoord in hoofdstuk II.2 van de planologische kernbeslissingen Nationaal Ruimtelijk Beleid behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) en in de Actualisering van de Vinex (VINAC). Dit beleid houdt onder meer in dat in gebieden met een grote bevolkingsomvang de groei van de behoefte aan huisvesting, werkgelegenheid en voorzieningen (met een het lokale niveau overschrijdend draagvlak) wordt opgevangen door middel van woningbouw en vestiging van bedrijven en voorzieningen in stadsgewesten. Ook buiten de stadsgewesten geldt het bundelingsbeleid; in dat kader voorziet een aantal door de provincies in het streekplan aan te wijzen stedelijke centra of kernen in een opvangtaak. Door middel van bundeling wordt beoogd, voorzover van belang, verdere verstedelijking van het landelijk gebied te beperken.
In het POP is vermeld dat om de positie van de stedelijke centra te versterken vooral nieuwe woningen in de stad Groningen en in Hoogezand-Sappemeer, Veendam, Winschoten, Stadskanaal en Delfzijl worden gebouwd. In dorpen waar de meest wezenlijke voorzieningen nog aanwezig zijn, kan worden gebouwd voor de lokale behoefte, die wordt bepaald door de te verwachten groei van het aantal huishoudens. In de kleinste dorpen mag alleen incidenteel gebouwd worden, bijvoorbeeld om het beeld van dorp of landschap te versterken of voor specifieke doelgroepen als ouderen en gehandicapten.
Daarnaast worden in het POP bestaande woningbouwafspraken overgenomen. Het betreft hier onder meer afspraken tussen bestuurlijke partners binnen de Regiovisie Groningen-Assen die zijn vastgelegd in het ORG.
Op basis van het ORG mogen 85 borgwoningen worden gebouwd in het plan Schatterswold, waarvan er 25 een kaveloppervlak dienen te hebben van minimaal 2.500 m². In het ORG wordt onder borgwonen verstaan buitenplaatsen, waarbij wordt uitgegaan van één woning op een kavel van één tot vijf hectare. Het behoud van het agrarische en landschappelijke karakter van het gebied staat bij de bouw van de woningen voorop.
In het POP wordt er voorts van uitgegaan dat bij alle ontwikkelingen en ingrepen het streekeigen karakter van het gebied als vertrekpunt zal worden genomen. Kenmerken die het karakter van het landschap bepalen, worden gehandhaafd en waar mogelijk hersteld en verder ontwikkeld.
Het vorenstaande beleid acht de Afdeling niet onredelijk.
2.5.1. Het plan, voorzover bestreden, voorziet in de bouw van 12 woningen met daaromheen een bosperceel. De gemiddelde dichtheid is één woning per ongeveer 2.500 m². Vanaf de kern Schildwolde bezien zullen de woningen ongeveer 2 kilometer het landelijk gebied in steken. Onomstreden is dat de woningen zullen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de regionale behoefte. Voorts staat vast dat Schildwolde in de VINEX en VINAC niet is aangemerkt als stadsgewest en evenmin als stedelijk centrum in het POP.
Ter zitting is komen vast te staan dat het plan niet voorziet in borgwonen als bedoeld in het ORG, maar voorziet in landschappelijk wonen als bedoeld in het ORG. De afspraken neergelegd in het ORG gaan evenwel uit van de bouw van 85 borgwoningen in het plan Schatterswold. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het plan, voorzover bestreden, niettemin past binnen de afspraken in het ORG.
Verder overweegt de Afdeling dat het plangebied in het zuiden grenst aan het bebouwingslint en een akker- en weidegebied is met her en der bosschages. Te midden van de landerijen staan enkele boerderijen verscholen achter de erfbeplanting. De Dannemeerweg is thans een polderweg, die gekenmerkt wordt door weinig bebouwing met daarnaast aan weerszijden van de weg weilanden en akkers. Het landschap van de omgeving kenmerkt zich door een driedeling: het lage midden is een veenzone waar moeras met open water en broekbos wordt ontwikkeld (de natuuras), het dorpenlint Harkstede-Slochteren-Siddeburen met de oude boerderijen op de dekzandrug (de cultuuras) en het gebied tussen de natuuras en de cultuuras, het overgangsgebied van zand naar veen, dat als landbouwgebied in gebruik is. De Dannemeerweg staat dwars op de cultuuras.
Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat de cultuuras zich kenmerkt door bebouwing aan weerszijde en dat de bebouwingsdichtheid toeneemt richting de kernen. Vanaf het lint zijn er doorzichten naar het achterliggende landschap. Dwars op het lint liggen een aantal dwarsstructuren, de zogenaamde lanen. Aan deze lanen liggen riante percelen met woningen daarop die van oorsprong voor arbeiders zijn bedoeld. Een dergelijke laan is onder andere de Meenteweg. Deze is ongeveer 100 jaar oud. Voorts is ter zitting door de gemeenteraad bevestigd dat een structuur zoals met het bestemmingsplan wordt beoogd slechts voorkomt in de richting van Siddeburen. Deze is ongeveer 40 jaar oud.
Verweerder heeft de Afdeling, gezien het bovenomschreven landschap, er niet van kunnen overtuigen dat het plan, voorzover bestreden, overeenkomstig het POP, de afspraken in het ORG hierbij in aanmerking genomen, past in de cultuurhistorisch gegroeide eigenheid van het gebied en in hoeverre de kenmerken die het karakter van het landschap bepalen worden gehandhaafd en waar mogelijk hersteld en verder ontwikkeld. De enkele omstandigheid dat van oudsher lanen zijn ontstaan dwars op de cultuuras acht de Afdeling niet afdoende. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de Dannemeerweg dichtbij de Meenteweg ligt, terwijl de overige dwarsstructuren op grotere afstand van elkaar liggen. Verweerder heeft verder niet duidelijk gemaakt in hoeverre de bouw van twaalf woningen met bospercelen, gelet op het karakter hiervan, vergelijkbaar is met de van oudsher ontstane lanen, zoals de Meenteweg. De Afdeling acht voorts van belang dat het gebied thans vrijwel onbebouwd is, de woningen diep het landelijke gebied insteken en voorzien zijn van een bosperceel. In dit verband is voorts niet duidelijk in hoeverre de bouw van de twaalf woningen zich verhoudt met het rijksbundelingsbeleid zoals verwoord in de VINEX en de VINAC. Weliswaar behoeft eventuele strijd met de VINEX en de VINAC niet zonder meer tot onthouding van goedkeuring te leiden, maar dit neemt niet weg dat in het kader van de afweging van alle belangen die door de te nemen beslissing zullen worden geraakt, ook aan het in de VINEX en de VINAC vervatte rijksbeleid betekenis toekomt.
2.5.2. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden -W-“ en de aanduiding “Wv-1 (2)” en de bestemming “Bos” wat betreft de gronden aan de Dannemeerweg.
2.5.3. Verweerder dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 4 november 2003, nr. 2003-08909/45/B.18, RP, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden -W-“ en de aanduiding “Wv-1 (2)” en de bestemming “Bos” wat betreft de gronden aan de Dannemeerweg;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 58,07; het bedrag dient door de provincie Groningen te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de provincie Groningen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004.