200400215/1.
Datum uitspraak: 17 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de rechtspersoon naar Maltees recht "L.M.R. Limited", gevestigd te Balzan, Malta,
de vennootschap naar Pools recht "Muszka Sp.z.o.o.", gevestigd te Gdansk, Polen
en de kapitaalvennootschap naar Pools recht "J-E Constructions Spolka z ograniczona odpowied zielnoscia", gevestigd te Gdansk, Polen, mede gevestigd te Maastricht en aldaar handelend onder de naam "E.C.T. Maasdok",
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 november 2003 in het geding tussen:
de burgemeester van Maastricht.
Bij besluit van 21 september 2001 heeft de burgemeester van Maastricht (hierna: de burgemeester) appellanten bevolen het [schip] te ontruimen en ontruimd te houden.
Bij besluit van 18 december 2001 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 maart 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G.C. Kooijman, advocaat te 's-Hertogenbosch, vergezeld van [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.J.G.M. Jeukens, mr. T. Vaessen en H.E.L. Gadet, gemachtigden, werkzaam bij de gemeente als respectievelijk stafjurist Bestuursdienst, beleidsmedewerker dienst Stadsbeheer en Facilitaire Zaken en preventie-inspecteur bij de brandweer, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
2.2. Bij het besluit op bezwaar van 18 december 2001, strekkende tot handhaving van het ontruimingsbevel van 21 september 2001, heeft de burgemeester overwogen dat hem op grond van bevindingen van de brandweer en de Scheepvaartinspectie is gebleken dat de situatie aan boord van en rond het [schip], die lag afgemeerd in de Beatrixhaven ter hoogte van enkele daar gevestigde bedrijven en werd gebruikt als huisvesting voor zeker zestig Poolse werknemers van een werf, zeer brandonveilig en levensbedreigend was, niet alleen voor de personen aan boord maar, vanwege de slechte bereikbaarheid, ook voor de directe omgeving, zodat onmiddellijk ingrijpen geboden was, en dat, gelet op het aanvullende onderzoek van de brandweer, geen aanleiding bestaat het ontruimingsbevel op te heffen.
2.3. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester in dit geval ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevoegd was tot het geven van de bevelen die noodzakelijk te achten waren om de openbare orde te handhaven en onderschrijft daarbij de overwegingen op grond waarvan de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid tot zijn besluit tot handhaving van het ontruimingsbevel heeft kunnen komen.
2.3.1. Het betoog van appellanten dat het college (lees: de burgemeester) zich bij de aanschrijving op een veelheid aan voorschriften heeft gebaseerd en "selectief gewinkeld" heeft in deze regelingen, berust op een onjuiste lezing van die aanschrijving en leidt ook overigens niet tot een ander oordeel. Bij het beoordelen van de feitelijke situatie op en rond het schip heeft de burgemeester onderzoek gedaan naar brandveiligheidsvoorschriften voor vergelijkbare situaties zoals woonboten, passagiersschepen en logiesgebouwen. Gezien de omvang, de aard en de ernst van de door de Inspecteur voor de Scheepvaart en de directeur van de Brandweer Maastricht geconstateerde tekortkomingen is de burgemeester tot het oordeel gekomen dat sprake was van een onhoudbare en levensbedreigende situatie die tot onmiddellijk ingrijpen noopte. De burgemeester was ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevoegd tot het geven van bevelen, zoals het onderhavige ontruimingsbevel, die noodzakelijk te achten waren om de openbare orde te handhaven of ernstige verstoring daarvan te voorkomen.
2.3.2. De stelling van appellanten dat onduidelijk is hoe het college (lees: de burgemeester) het vaartuig heeft gekwalificeerd (binnenschip, hotelschip, bouwwerk), leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. In de beslissing op bezwaar heeft de burgemeester expliciet overwogen dat het hier niet gaat om de status van het schip maar om het feit dat het schip wordt gebruikt voor huisvesting van dan wel bewoning door grote groepen mensen, hetgeen uit veiligheidsoverwegingen niet kan worden getolereerd. De rechtbank heeft dit oordeel op goede gronden in stand gelaten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.G. Treffers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004