200401681/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 januari 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Reiderland.
Bij besluit van 7 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reiderland (hierna: het college) aan de gemeente Reiderland bouwvergunning verleend voor een aanlegsteiger op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Reiderland.
Bij besluit van 10 februari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 februari/maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellanten in de persoon van [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van den Brink en mr. J. Donker, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaarschrift tegen het besluit van 7 augustus 2002 terecht wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Niet in geschil is dat de bekendmaking van het besluit op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:7 van deze wet is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift derhalve aangevangen op 8 augustus 2002 en geëindigd op 18 september 2002.
2.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten geen argumenten hebben aangedragen die zouden moeten leiden tot het oordeel dat appellanten redelijkerwijs niet in verzuim zijn geweest. Op grond van de publicatie in het Streekblad op 14 augustus 2002 van de verlening van de vergunning behoefde bij appellanten geen misverstand te ontstaan over de aanvang van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. In die publicatie is uitdrukkelijk vermeld dat binnen zes weken na de bekendmaking aan de aanvrager een gemotiveerd bezwaarschrift kon worden ingediend bij het college. Nu de datum van de bekendmaking niet blijkt uit de publicatie, lag het op de weg van appellanten om daarnaar te informeren. Overigens hadden appellanten uit de brief van het college van 22 augustus 2002 aan appellant [gemachtigde] moeten begrijpen dat de bekendmaking van het besluit vermoedelijk reeds op 7 augustus 2002 had plaatsgevonden, in aanmerking genomen dat bij die brief een kopie van het besluit was gevoegd. Niet valt in te zien dat appellanten geen bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden hadden kunnen indienen. Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004