ECLI:NL:RVS:2004:AR5473

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401681/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor aanlegsteiger in gemeente Reiderland en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 14 januari 2004 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten hadden bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning die op 7 augustus 2002 door het college van burgemeester en wethouders van Reiderland was verleend voor een aanlegsteiger op een perceel in de gemeente Reiderland. Het college verklaarde het bezwaar van appellanten op 10 februari 2003 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de bekendmaking van het besluit op de juiste wijze had plaatsgevonden en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was aangevangen op 8 augustus 2002 en geëindigd op 18 september 2002. Appellanten konden geen argumenten aandragen die zouden moeten leiden tot het oordeel dat zij redelijkerwijs niet in verzuim waren. De publicatie in het Streekblad op 14 augustus 2002 gaf voldoende duidelijkheid over de aanvang van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. De Raad van State concludeerde dat appellanten op de hoogte hadden moeten zijn van de bekendmaking en dat zij geen bezwaarschrift hadden ingediend op gronden die aanvaardbaar waren.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 november 2004.

Uitspraak

200401681/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 januari 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Reiderland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reiderland (hierna: het college) aan de gemeente Reiderland bouwvergunning verleend voor een aanlegsteiger op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Reiderland.
Bij besluit van 10 februari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 februari/maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellanten in de persoon van [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van den Brink en mr. J. Donker, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaarschrift tegen het besluit van 7 augustus 2002 terecht wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.    Niet in geschil is dat de bekendmaking van het besluit op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:7 van deze wet is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift derhalve aangevangen op 8 augustus 2002 en geëindigd op 18 september 2002.
2.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten geen argumenten hebben aangedragen die zouden moeten leiden tot het oordeel dat appellanten redelijkerwijs niet in verzuim zijn geweest. Op grond van de publicatie in het Streekblad op 14 augustus 2002 van de verlening van de vergunning behoefde bij appellanten geen misverstand te ontstaan over de aanvang van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. In die publicatie is uitdrukkelijk vermeld dat binnen zes weken na de bekendmaking aan de aanvrager een gemotiveerd bezwaarschrift kon worden ingediend bij het college. Nu de datum van de bekendmaking niet blijkt uit de publicatie, lag het op de weg van appellanten om daarnaar te informeren. Overigens hadden appellanten uit de brief van het college van 22 augustus 2002 aan appellant [gemachtigde] moeten begrijpen dat de bekendmaking van het besluit vermoedelijk reeds op 7 augustus 2002 had plaatsgevonden, in aanmerking genomen dat bij die brief een kopie van het besluit was gevoegd. Niet valt in te zien dat appellanten geen bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden hadden kunnen indienen. Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Lodder
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
17.