ECLI:NL:RVS:2004:AR5469

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402771/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluiting van de Stationsstraat in Elsloo voor gemotoriseerd verkeer en de gevolgen voor de bereikbaarheid van een bedrijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stein, dat op 28 november 2000 is genomen. Het college besloot de Stationsstraat in Elsloo af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer door de infrastructuur aan te passen en verkeersborden te plaatsen. De appellante, die een bedrijf heeft aan de Stationsstraat, stelde dat deze afsluiting haar bedrijf ernstig zou belemmeren, vooral omdat vrachtwagens met oplegger haar locatie niet meer konden bereiken. De rechtbank Maastricht had eerder het besluit van het college gedeeltelijk vernietigd, maar het college had in een nieuw besluit van 20 mei 2003 de bezwaren van de appellante gedeeltelijk gegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 oktober 2004 behandeld. De appellante voerde aan dat het college onvoldoende rekening had gehouden met haar belangen en dat er alternatieve routes voor vrachtwagens beschikbaar waren die niet waren onderzocht. De Afdeling oordeelde echter dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de Stationsstraat af te sluiten, met het oog op de verkeersveiligheid. De Afdeling benadrukte dat het college de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder had mogen laten wegen dan de bereikbaarheid van de appellante's bedrijf.

De Afdeling concludeerde dat de appellante niet voldoende had aangetoond dat zij door de afsluiting van de Stationsstraat onevenredig werd benadeeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellante werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200402771/1.
Datum uitspraak: 10 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 februari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Stein.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stein (hierna: het college) – voorzover hier van belang – besloten om de Stationsstraat te Elsloo nabij de Steinderweg door het aanpassen van de infrastructuur fysiek af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer en die afsluiting te ondersteunen door het plaatsen van verkeersbord L08 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met onderbord OV0457, op de Stationsstraat ter hoogte van het kruispunt met de Jacob Catsstraat.
Bij besluit van 26 februari 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2003 heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 februari 2002 vernietigd, en het college opgedragen binnen tien weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van appellante met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het college het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2004, waar het college, vertegenwoordigd door J.W.M. van Kuyk en E.J.F. Adriaanse, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 20 van die wet kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.
2.2.    In geschil is het oordeel van de rechtbank dat het college het besluit om de Stationsstraat af te sluiten in redelijkheid heeft kunnen handhaven.
2.3.    Voorop moet worden gesteld dat als uitgangspunt geldt dat het treffen van een verkeersmaatregel als hier aan de orde als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van betrokkene behoren te blijven. Dat neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven. Dat sprake is van een dergelijke situatie dient in beginsel door betrokkene aannemelijk te worden gemaakt.
2.4.    Het hoger beroep van appellante richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het college in het besluit van 20 mei 2003 voldoende aandacht heeft geschonken aan haar belangen. Zij betoogt dat het door de genomen maatregelen niet meer mogelijk is met vrachtwagens met oplegger haar bedrijfslocatie aan de Stationsstraat te bereiken, en dat het college haar in deze tegemoet behoort te komen, in het bijzonder omdat zij al lange tijd is gevestigd in Elsloo. Zij voert verder aan dat het college in het bestreden besluit ten onrechte voorbij is gegaan aan de door haar geopperde mogelijkheid de parkeermogelijkheden nabij de inrit van de Catsstraat en de Trompstraat te verminderen, waardoor het indraaien voor auto’s eenvoudiger wordt. Tenslotte voert zij aan dat een alternatieve route voor vrachtwagens met oplegger kan worden aangewezen, indien wordt gekozen voor een minder ingrijpende maatregel dan het afsluiten van de Stationsstraat, en dat deze alternatieven door het college onvoldoende zijn onderzocht.
2.5.    Het betoog van appellante faalt. Het besluit om de Stationsstraat af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer is genomen om de verkeersveiligheid te bevorderen. In het besluit van 20 mei 2003 is aangegeven waarom het college, gelet op de verkeerssituatie aan het einde van Stationsstraat nabij de Steinderweg, zich op het standpunt heeft gesteld dat de verkeersveiligheid wordt verbeterd door afsluiting van de Stationsstraat. Voorts is daarin aangegeven dat het met het oog op de verkeersveiligheid ongewenst wordt geacht om door het instellen van een parkeerverbod of het treffen van andere maatregelen structureel zwaar transport door de naast de Stationsstraat liggende woonwijk mogelijk te maken. Dat in aanmerking nemende, heeft het college het belang van de verkeersveiligheid zwaarder laten wegen dan het belang van appellante bij de bereikbaarheid van de hier in geding zijnde vestiging van haar bedrijf. Hieraan is toegevoegd dat juist de ongunstige ligging van deze locatie de reden is geweest waarom de hoofdvestiging van het bedrijf naar het bedrijventerrein is verplaatst. Gelet op de aan het besluit ten grondslag liggende gegevens over de verkeersveiligheid en de door appellante gestelde gevolgen voor haar bedrijf, kan niet worden geoordeeld dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Voorts was appellante er ten tijde van het besluit van 20 mei 2003 vooralsnog niet in geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat zij door het verkeersbesluit schade lijdt die redelijkerwijs niet voor haar rekening dient te blijven. De brief van 9 december 2000, waarin een schadeberekening is opgenomen, biedt daarvoor onvoldoende houvast. Uit die brief valt slechts op te maken welke kosten appellante voorafgaand aan de afsluiting van de Stationsstraat heeft gemaakt voor het deel van de bedrijfsvoering dat door de afsluiting wordt belemmerd, doch niet welke kosten de daardoor noodzakelijke aanpassing van de bedrijfsvoering meebrengt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is vooralsnog niet gebleken dat het voor appellante redelijkerwijs niet mogelijk is haar bedrijfsvoering zonder onevenredig hoge kosten aan te passen. Niet kan worden staande gehouden dat sprake is van een situatie waarin zodanig ernstige schade diende te worden verwacht, dat het college het verkeersbesluit niet op zorgvuldige wijze heeft kunnen nemen, zonder zich de financiële belangen van appellante nader aan te trekken. Hierbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat, zoals in het besluit van 20 mei 2003 is vermeld, appellante langs de weg van een zelfstandig schadebesluit om compensatie kan verzoeken indien zij meent in onevenredige mate door het besluit te zijn getroffen, van welke mogelijkheid zij overigens inmiddels gebruik heeft gemaakt.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Mathot
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004
413.