200406581/2.
Datum uitspraak: 4 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[appellanten] en haar vennoten [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 25 juni 2004 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Venhuizen.
Bij besluit van 3 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venhuizen (hierna: het college) aan [vennoot A] met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de verbouw en uitbreiding van een café op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit te nemen en bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 3 september 2002 geschorst tot zes weken na de datum van verzending van het nieuw te nemen besluit.
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft het college het door verzoeker tegen het besluit van 3 september 2002 gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard, alsnog met toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, onder a, van de bouwverordening van de gemeente Venhuizen ontheffing verleend en de bouwvergunning gehandhaafd.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2004 hebben de [appellanten] en haar vennoten [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C] bij brief van 5 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Tegen het besluit van 20 juli 2004 heeft verzoeker bij brief van 9 september 2004 bij de rechtbank beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 oktober 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. J.J. de Boer, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door Th.L. de Fouw, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vennoot A], vertegenwoordigd door mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Verzoeker is voor het door hem ingediende verzoek € 205,00 aan griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 41, tweede lid, juncto artikel 40, vierde lid, van de Wet op de Raad van State niet-ontvankelijk verklaard, indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Verzoeker is bij aangetekende brief van 12 oktober 2004 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is medegedeeld dat het verschuldigde griffierecht uiterlijk op 27 oktober 2004 op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of ter secretarie van de Raad van State dient te zijn gestort. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of ter secretarie van de Raad van State gestort.
2.3. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2004