ECLI:NL:RVS:2004:AR5081

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401035/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding ten gevolge van bestemmingsplan Buitengebied Waubach-Noord

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 december 2003. Appellanten hebben een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf om schadevergoeding ten gevolge van het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord". Dit verzoek werd op 6 december 2002 doorgezonden naar het college van gedeputeerde staten van Limburg. Het college verklaarde het bezwaar van appellanten tegen deze doorzending en het uitblijven van een beslissing op hun verzoek niet-ontvankelijk bij besluit van 10 maart 2003. De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, wat hen ertoe bracht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 augustus 2004 behandeld. Appellanten hebben aangevoerd dat de vernietiging van het plandeel van het bestemmingsplan financiële consequenties zou moeten hebben voor de gemeente, en dat het college daarom gehouden zou zijn tot vergoeding van hun kosten. De rechtbank oordeelde echter dat de brief van 6 december 2002 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Afdeling bevestigt dit oordeel en stelt dat de vraag of de appellanten schade hebben geleden niet aan de orde kan komen in deze procedure.

De Raad van State heeft uiteindelijk het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing is in naam der Koningin uitgesproken op 3 november 2004.

Uitspraak

200401035/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten 1 en 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 december 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf.
1.    Procesverloop
Bij brief van 6 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf (hierna: het college) een verzoek van appellanten om vergoeding van schade ten gevolge van het bestemmingsplan “Buitengebied Waubach-Noord” doorgezonden aan het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de doorzending van, alsmede het uitblijven van een beslissing op, hun verzoek.
Bij besluit van 10 maart 2003 heeft het college het bezwaar, overeenkomstig een advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 24 februari 2003, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2004, waar appellanten in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J.M. Huijten, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 18 november 1999 heeft de raad van de gemeente Landgraaf het bestemmingsplan “Buitengebied Waubach-Noord” vastgesteld. Bij uitspraak van 24 juli 2002 in zaak no.
200003811/1heeft de Afdeling overwogen dat het college van gedeputeerde staten van Limburg, door het plandeel waarop de bestemming “Delfstoffenwinning” rust goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft het beroep van [appellant 1] tegen de goedkeuring van dat plandeel gegrond verklaard, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 4 juli 2000 tot goedkeuring van het bestemmingsplan in zoverre vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voorzover dit is vernietigd.
2.2.    Appellanten hebben aan hun verzoek om schadevergoeding ten grondslag gelegd dat het besluit van de raad tot wijziging van de bestemming van het desbetreffende gebied in de bestemming “Delfstoffenwinning” een onrechtmatige daad is jegens hen, nu de Afdeling het beroep van [appellant 1] tegen die bestemmingswijziging gegrond heeft verklaard en het bestemmingsplan in zoverre heeft vernietigd. Zij vorderen een vergoeding van deskundigen- en advocaatkosten.
2.3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 6 december 2002 van het college geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Nu het bezwaar tegen die brief terecht niet-ontvankelijk is verklaard, is het college in het kader van de onderhavige procedure niet gehouden een beslissing op het schadeverzoek te nemen, aldus de rechtbank.
2.4.    Appellanten kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Zij betogen dat het niet zo kan zijn dat de vernietiging van het plandeel geen financiële consequenties heeft voor de gemeente, in de zin dat de gemeente niet is gehouden tot een vergoeding van de door hen gemaakte onkosten.
2.4.1.    Dit betoog is prematuur. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de brief van 6 december 2002 geen besluit is dat ingevolge de Awb vatbaar is voor bezwaar en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet hierop kan in deze procedure niet worden toegekomen aan de vraag of de door appellanten beweerdelijk geleden schade een gevolg is van de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied Waubach-Noord” dan wel van de goedkeuring van dat plan door het college van gedeputeerde staten van Limburg. Mocht worden geoordeeld dat dit laatste het geval is, dan heeft doorzending door het college terecht plaats gevonden en behoeft het college derhalve op het schadeverzoek geen beslissing te nemen. Derhalve kan thans evenmin worden toegekomen aan de bezwaren tegen het niet tijdig beslissen door het college.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Ramsahai
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004
-401.