ECLI:NL:RVS:2004:AR5075

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401952/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening revisievergunning voor trainingscentrum sportpaarden en paardenpension

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de verlening van een revisievergunning door het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren aan Club Cèrcle Hippique voor een trainingscentrum voor sportpaarden en een paardenpension. De vergunning werd verleend op 13 januari 2004 en ter inzage gelegd op 23 januari 2004. Appellanten, bewoners van de omgeving, hebben op 5 maart 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State. Ze betogen dat zij tijdig schriftelijke en mondelinge bedenkingen hebben ingediend tegen het ontwerp van het besluit, maar het college heeft deze bedenkingen niet in behandeling genomen, omdat zij deze als ongemotiveerd beschouwde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 augustus 2004 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente. De appellanten hebben aangevoerd dat er een gedachtenwisseling heeft plaatsgevonden, waar zij mondelinge bedenkingen hebben ingebracht. De verweerder heeft echter gesteld dat deze bijeenkomst slechts een informatiebijeenkomst was en dat de aanvrager niet in de gelegenheid is gesteld om aanwezig te zijn, wat in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de schriftelijke bedenkingen van de appellanten niet als ongemotiveerd kunnen worden aangemerkt, omdat zij voldoende concreet waren. Daarnaast heeft de Afdeling vastgesteld dat de gedachtenwisseling niet heeft plaatsgevonden zoals vereist, waardoor het besluit van de gemeente in strijd met de wet tot stand is gekomen. Het beroep van de appellanten is gegrond verklaard, het besluit van de gemeente is vernietigd, en de gemeente is veroordeeld in de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

200401952/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2004, kenmerk Mv 2003-07, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan Club Cèrcle Hippique een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een trainingscentrum voor sportpaarden en een paardenpension op het perceel Middenweg 147b te Wijdemeren, kadastraal bekend gemeente Nederhorst den Berg, sectie C, nummers 2953 en 2739. Dit besluit is op 23 januari 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2004, waar appellanten, waarvan [vier van de appellanten] in persoon en bijgestaan door mr. J.G. Galama, advocaat te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door Th.D.S. Bol, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord als partij vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.M. Swaab, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.        Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.        degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.        de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.        degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.        belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Ingevolge artikel 8.6 van de Wet milieubeheer zijn de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag om een vergunning.
Ingevolge artikel 3:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een ieder binnen vier weken na de dag waarop het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd, daartegen bij het bestuursorgaan schriftelijk bedenkingen inbrengen.
Ingevolge artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bestaat gedurende de in artikel 3:24, eerste lid, bedoelde termijn desgevraagd voor een ieder de gelegenheid tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit en tot het mondeling inbrengen van bedenkingen daartegen. Het bestuursorgaan stelt de aanvrager in de gelegenheid daarbij aanwezig te zijn.
2.1.1.    [Twee van de appellanten] hebben geen schriftelijke bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Door de overige appellanten zijn binnen de daarvoor geldende termijn wel schriftelijke bedenkingen ingebracht.
Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de schriftelijk ingebrachte bedenkingen ongemotiveerd zijn zodat deze niet kunnen worden aangemerkt als bedenkingen als bedoeld in artikel 3:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft de inhoudelijke behandeling van de bedenkingen van appellanten om die reden achterwege gelaten.
2.1.2.    Appellanten betogen dat zij behalve schriftelijke ook tijdig mondelinge bedenkingen hebben ingebracht. Volgens hen heeft op hun verzoek daartoe eind november 2003 een gedachtenwisseling plaatsgevonden als bedoeld in artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht waar zij allen, ook [twee van de appellanten], aanwezig zijn geweest en mondelinge bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit hebben ingebracht.
2.1.3.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat een gedachtenwisseling als bedoeld in artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet heeft plaatsgevonden. De bijeenkomst waarop appellanten doelen betreft volgens hem slechts een informatiebijeenkomst die is gehouden naar aanleiding van gerezen vragen over de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp van het besluit. Omdat volgens verweerder door appellanten is aangegeven dat het slechts om informatievergaring over de stukken zou gaan, is ook de aanvrager niet in de gelegenheid gesteld om bij die bijeenkomst aanwezig te zijn, zoals vereist bij een mondelinge gedachtenwisseling als bedoeld in artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.1.4.    De Afdeling overweegt ten eerste wat de schriftelijk ingebrachte bedenkingen betreft dat, gelet op de toelichting op artikel 3:24 van de Algemene wet bestuursrecht, aan de motivering van de bedenkingen weliswaar geen strenge eisen behoeven te worden gesteld, maar dat toch tenminste beknopt zal moeten worden aangegeven waarom de indiener zich niet met het ontwerp kan verenigen. De bedenkingen “inbreuk op persoonlijke en zakelijke rechten” en “in het algemeen en in het bijzonder strijd met betreffende milieuregelgeving” zijn naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende concreet om als bedenkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht te gelden. In de overige bedenkingen ligt daarentegen naar het oordeel van de Afdeling, doordat deze met een concreet hinderaspect worden aangeduid, de motivering, zij het summier, voldoende besloten. Appellanten hebben in zoverre voldaan aan artikel 20.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer. Verweerder heeft deze bedenkingen derhalve ten onrechte niet in behandeling genomen.
2.1.5.    Wat de gedachtenwisseling betreft overweegt de Afdeling vervolgens dat uit de tweede volzin van artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet worden afgeleid dat bedenkingen slechts mondeling kunnen worden ingediend tijdens een gedachtenwisseling als bedoeld in dat artikellid. De aanvrager dient in de gelegenheid te worden gesteld hierbij aanwezig te zijn. Onbetwist is dat dat niet is gebeurd.
Onbetwist is verder dat appellanten verweerder telefonisch hebben verzocht om een bijeenkomst over het ontwerp van het besluit en dat deze bijeenkomst eind november heeft plaatsgevonden met twee bij naam genoemde ambtenaren van de gemeente. Appellanten hebben ter zitting naar voren gebracht dat de bijeenkomst heeft plaatsgevonden in de eerste week van de in artikel 3:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn, hetgeen door verweerder niet is weersproken. Daarbij is volgens appellanten expliciet gevraagd of op deze bijeenkomst mondelinge bedenkingen konden worden ingebracht en is op deze vraag bevestigend geantwoord. Ook tijdens de bijeenkomst is volgens appellanten gevraagd of mondelinge bedenkingen konden worden ingebracht en wat de status daarvan is. In het bedenkingenschrift hebben appellanten verweerder verzocht om een verslag van de bijeenkomst. Van de bijeenkomst is door verweerder geen verslag gemaakt. Verweerder heeft het vorenstaande over de aard van het verzoek onvoldoende of niet weersproken. Gelet op de in deze overweging vermelde feiten en omstandigheden heeft geen gedachtenwisseling plaatsgevonden als bedoeld in artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.1.6.    Uit het vorenstaande volgt dat appellanten op grond van artikel 20.6, tweede lid, aanhef en onder a en onder d, van de Wet milieubeheer in hun beroep kunnen worden ontvangen. Ten aanzien van de zaak voor het overige komt de Afdeling, het vorenstaande overziende, tot het oordeel dat verweerder het telefonische verzoek van appellanten had dienen te beschouwen als een verzoek om een gedachtenwisseling als bedoeld in artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu deze gedachtenwisseling niet heeft plaatsgevonden is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen.
2.2.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop en nu verweerder de inhoudelijke behandeling van de bedenkingen van appellanten achterwege heeft gelaten, laat de Afdeling de bespreking van de overige beroepsgronden achterwege.
2.3.        Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren van 13 januari 2004, kenmerk Mv 2003-07;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 718,95, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Wijdemeren te worden betaald aan appellanten;
IV.    gelast dat de gemeente Wijdemeren aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. De Vink
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004
154-396.