ECLI:NL:RVS:2004:AR5070

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308628/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor wijziging schapenstal naar paardenstal in Vianen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Vianen op 19 februari 2002 een bouwvergunning geweigerd voor de aanpassing van een schapenstal tot een paardenstal op een perceel in Vianen. Appellant, de eigenaar van het perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft dit bezwaar op 6 augustus 2002 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht, die op 6 november 2003 de uitspraak van het college heeft bevestigd. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 3 november 2004 uitspraak deed.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Vianen' (2001) en het 'Uitbreidingsplan in Hoofdzaak' (1961). De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het college geen vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kon verlenen, omdat het bestemmingsplan enkele maanden voor de beslissing op bezwaar in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad van State heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan het gemeentelijke ruimtelijke beleid.

Appellant voerde aan dat het college inconsistente argumenten gebruikte, omdat de bestaande schapenstal ook niet voldeed aan het uitgangspunt van clustering van bebouwing in het landelijk gebied. De Raad van State verwierp dit argument, omdat het uitgangspunt niet van toepassing was ten tijde van de verlening van de bouwvergunning voor de schapenschuur. Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200308628/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Vianen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 november 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Vianen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vianen (hierna: het college) appellant bouwvergunning geweigerd voor het aanpassen van een schapenstal tot paardenstal op het perceel [locatie] te Vianen.
Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2003, verzonden op 7 november 2003, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.W. Lauwers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het bouwplan tot wijziging van de schapenschuur in een paardenstal zowel in strijd was met het ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning geldende ‘Uitbreidingsplan in Hoofdzaak’ (1961) als met het ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geldende bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Vianen’ (2001).
2.2.    Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft kunnen weigeren, nu het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Vianen’ (2001) enkele maanden vóór de beslissing op bezwaar in rechte onaantastbaar is geworden.
Niet valt in te zien dat het college niet in redelijkheid mocht vasthouden aan het in dat bestemmingsplan neergelegde gemeentelijke ruimtelijke beleid. Het feit dat het college niet binnen de in artikel 46 (oud) van de Woningwet gestelde termijn op de aanvraag om vrijstelling heeft beslist betekent, anders dan appellant heeft betoogd, niet dat het college van het nieuwe planologische regime had moeten afwijken.
2.3.        Appellant heeft betoogd dat het argument van het college dat de paardenstal niet voldoet aan het uitgangspunt dat in het landelijk gebied wordt gestreefd naar clustering van bebouwing niet op gaat, omdat de schapenstal ook niet aan dat uitgangspunt voldeed. Dit betoog treft geen doel, nu dat uitgangspunt niet werd gehanteerd ten tijde van de verlening van de bouwvergunning voor de schapenschuur ten behoeve van het destijds ter plaatse aanwezige agrarische bedrijf.
2.4.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de gevraagde vergunning terecht, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, heeft geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004
202.