ECLI:NL:RVS:2004:AR5044

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308354/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het Hoogheemraadschap Krimpenerwaard inzake bestuursdwang en demping van watergang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Krimpenerwaard. Het college had op 9 oktober 2002 het verzoek van appellant om [belanghebbende] aan te schrijven tot het ongedaan maken van de gedeeltelijke demping van een watergang, afgewezen. Appellant was van mening dat het college handhavend had moeten optreden, omdat [belanghebbende] de Keur zou hebben overtreden. Het college verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond en de rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 12 november 2003.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [belanghebbende] de Keur niet heeft overtreden. Hij betwist de zorgvuldigheid van het onderzoek dat het college heeft uitgevoerd, waaruit zou blijken dat de sloot niet gedeeltelijk gedempt was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 juli 2004 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellant als het college vertegenwoordigd waren.

De Afdeling oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat het college onterecht heeft geconcludeerd dat de sloot de toegestane breedte heeft. De door appellant overgelegde foto’s zijn niet relevant voor de zaak, en de stelling dat de toezichthoudende ambtenaar de sloot niet zorgvuldig heeft waargenomen, is door het college weersproken. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen [belanghebbende].

Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200308354/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Krimpenerwaard.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2002 heeft het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Krimpenerwaard (hierna: het college) het verzoek van appellant om [belanghebbende] onder aanzegging van bestuursdwang aan te schrijven de gedeeltelijke demping van de watergang tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] (hierna: de sloot) ongedaan te maken, afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Leenders, ambtenaar van het Hoogheemraadschap Krimpenerwaard, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [belanghebbende] de Keur niet heeft overtreden en dat het college derhalve niet bevoegd was handhavend op te treden. Appellant acht het onderzoek van het college waaruit het de conclusie heeft getrokken dat [belanghebbende] de sloot niet gedeeltelijk heeft gedempt, onzorgvuldig.
2.1.1.    Dit betoog slaagt niet. Appellant heeft het standpunt van het college niet weerlegd, dat na onderzoek van een ambtenaar van het hoogheemraadschap is gebleken dat de desbetreffende sloot, met uitzondering van een klein gedeelte waar de sloot doodloopt, de toegestane breedte van 1,40 meter heeft. De door appellant overgelegde foto’s kunnen niet als weerlegging dienen, nu deze niet zien op het gedeelte van de sloot waar het geding betrekking op heeft. Dat, naar appellant stelt, de toezichthoudende ambtenaar de sloot slechts door de kieren van de schutting zou hebben bekeken, zodat geen sprake is van een zorgvuldige waarneming, is door het college weersproken. Appellant heeft dit verder niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is dan ook op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen [belanghebbende].
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Haan
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004
27-362.