ECLI:NL:RVS:2004:AR4965

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400848/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning en gezinsleven in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de Staatssecretaris van Justitie. De appellante, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd, stelde dat de afwijzing een inbreuk op haar familie- en gezinsleven betekende. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de afwijzing van de aanvraag geen inmenging in het familie- of gezinsleven van appellante betekende, omdat er geen verblijfstitel werd ontnomen die haar in staat stelde om haar gezinsleven in Nederland uit te oefenen. De Raad van State concludeerde dat de rechtbank ten onrechte het beroep op schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) buiten beschouwing had gelaten, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak. De Afdeling oordeelde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een positieve verplichting voor de staatssecretaris met zich meebrachten om appellante verblijf in Nederland toe te staan. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
200400848/1
Datum uitspraak: 10 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
A, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 6 januari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2002 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 februari 2004 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in de grieven 1, 2 en 4 naar voren is gebracht, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. In grief 3 klaagt appellante dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar betoog dat artikel 3 (lees: 8) van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) is geschonden. Volgens haar kan het eerst ter zitting houden van dit betoog geen reden zijn om hierop niet in te gaan.
2.2.1. Deze grief kan niet tot het beoogde doel leiden. Nu de staatssecretaris zich in het primaire besluit op het standpunt heeft gesteld dat het afwijzen van de aanvraag geen inmenging in het familie- of gezinsleven van appellante betekent, en appellante in haar beroepschrift heeft aangevoerd dat het onbegrijpelijk en in strijd met de zorgvuldigheid is dat appellante en haar kinderen nooit verblijf bij haar partner kunnen verkrijgen, heeft de rechtbank, in het licht van artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ten onrechte het beroep op schending van artikel 8 van het EVRM, welke verdragsbepaling pas ter zitting uitdrukkelijk is ingeroepen, wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten. In hetgeen appellante terzake heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenwel geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris de gevraagde verblijfsvergunning ten onrechte niet heeft verleend. De staatssecretaris heeft zich in het in beroep bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat afwijzing van de aanvraag geen inmenging in het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM betekent, omdat appellante geen verblijfstitel wordt ontnomen die haar tot uitoefening daarvan hier te lande in staat stelde. De staatssecretaris heeft voorts met juistheid overwogen dat niet is gebleken van zodanig bijzondere feiten of omstandigheden dat daaruit de positieve verplichting voortvloeit appellante hier te lande verblijf toe te staan, aangezien geen sprake is van een objectief beletsel om het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2004
279
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,