200402318/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord van Amsterdam,
2. de burgemeester van Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2004 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Organisatiebureau Neverita Events & Funmarkets B.V.", h.o.d.n. IJ-Hallen, gevestigd te Amsterdam
Bij besluit van 30 november 2001 heeft appellant sub 2 de door H. Schoolmeesters namens de Stichting Kinetisch Noord (hierna: de Stichting) gevraagde vergunning als bedoeld in de artikelen 2.11 en 2.18 van de Algemene plaatselijke verordening 1994 voor het organiseren van rommel- en kerstmarkten geweigerd, en heeft appellant sub 1 de Stichting vrijstelling van de Gebruikersverordening 1993 geweigerd.
Bij besluit van 7 juni 2002 respectievelijk 24 juni 2002 heeft appellant sub 2 respectievelijk appellant sub 1 het daartegen door P.C.A. Hoogewerf namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Organisatiebureau Neverita Events & Funmarkets B.V.", handelend onder de naam IJ-Hallen (hierna: IJ-Hallen) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van 7 juni 2002 en 24 juni 2002 door IJ-Hallen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellanten binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing nemen op het bezwaarschrift van IJ-Hallen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 16 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 april 2004 heeft IJ-Hallen van antwoord gediend.
Bij brief van 25 augustus 2004 zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E. Zwiep, gemachtigde, en G.C.H. Meijer, beiden werkzaam bij de gemeente, en IJ-Hallen, vertegenwoordigd door L.C.A.C. Hoogewerf, gemachtigde, en P.C.A. Hoogewerf, directeur van IJ-Hallen, zijn verschenen.
2.1. Appellanten hebben het bezwaar van IJ-Hallen tegen het besluit van 30 november 2001 niet-ontvankelijk verklaard omdat IJ-Hallen bij dat besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag om vergunningverlening mede is ingediend door (de vertegenwoordiger van) IJ-Hallen, zodat IJ-Hallen reeds hierom belanghebbende is bij een beslissing op die aanvraag.
2.2. Appellanten betogen met succes dat de aanvraag om vergunningverlening voor het organiseren van markten niet mede namens IJ-Hallen is ingediend. De aanvraag is ingediend door H. Schoolmeesters namens de Stichting en ondertekend door H. Schoolmeesters. In de aanvraag is niet gesteld dat deze tevens namens IJ-Hallen is ingediend.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen kan uit de vermelding in de aanvraag van de naam van de directeur van IJ-Hallen niet worden opgemaakt dat de aanvraag tevens namens IJ-Hallen is ingediend, nu de directeur niet is aangeduid als medeaanvrager. Uit de aanvraag blijkt evenmin op andere wijze dat deze mede door of namens IJ-Hallen is ingediend, hetgeen strookt met de verklaring van IJ-Hallen in de bezwaar- en beroepfase dat de aanvraag door de Stichting is ingediend.
2.3. Ook anderszins kan IJ-Hallen niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het afwijzende besluit van 30 november 2001. Als haar belang heeft zij gesteld dat zij inkomsten derft doordat de markten die zij beoogde te organiseren als gevolg van het afwijzende besluit van 30 november 2001 niet konden plaatsvinden. Dit aan de Stichting gerichte en toegezonden besluit had voor IJ-Hallen echter slechts gevolgen via haar contractuele relatie met de Stichting. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het door IJ-Hallen gestelde belang daarmee geen rechtstreeks bij dat besluit betrokken belang, zodat IJ-Hallen dan ook niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling de beroepen van IJ-Hallen tegen de besluiten van 7 juni 2002 en 24 juni 2002 alsnog ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2004, AWB 02/3200 VEROR en AWB 02/3201 VEROR;
II. verklaart de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Organisatiebureau Neverita Events & Funmarkets B.V.", h.o.d.n. IJ-Hallen bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004