200401940/1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Gooise Zweefvliegclub", gevestigd te Hilversum,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2004 in het geding tussen:
1. appellante
2. de vereniging "Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart", gevestigd te Den Haag
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Bij besluit van 4 december 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) de "Regeling tarieven luchtvaart 2002" Stcrt. 2001, nr. 240 (hierna: de Regeling tarieven) vastgesteld.
Bij besluit van 21 februari 2002 heeft de Minister het daartegen door appellante en de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante en de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 5 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 mei 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. A.T.E. Beckand en mr. P.I.W.R. Maandag, werkzaam bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 76, tweede lid, van de Luchtvaartwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de vergoedingen worden geregeld, verschuldigd voor:
a. het gebruik van 's lands luchtvaartterreinen;
b. werkzaamheden, door de Staat verricht;
c. diensten, door de Staat verstrekt.
Ingevolge artikel 159, eerste lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart wijst de Minister de werkzaamheden en dienstverleningen, verbonden aan de toepassing van de bepalingen van de Luchtvaartwet en zijn uitvoeringsmaatregelen, aan, voor het verrichten waarvan een vergoeding van de daarmee voor de overheid verband houdende kosten verschuldigd is door belanghebbende en stelt de verschuldigde vergoeding vast.
2.2. Appellante bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de Regeling tarieven zodanig is verknoopt met bepalingen van algemeen verbindende voorschriften, zoals de Luchtvaartwet, de Wet Luchtvaart en andere regelingen, dat de Regeling tarieven daarvan niet kan worden los gezien, zodat, aldus de rechtbank, sprake is van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften waartegen ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar kan worden gemaakt. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat de Regeling tarieven geen zelfstandige rechtsnormen bevat.
2.3. Anders dan de rechtbank, en met de Minister, stelt de Afdeling vast dat in ieder geval de artikelen 7, 8, 9, tweede lid, 19, 20, 21, 22, eerste lid, aanhef en onder b, c, d en e, en artikel 22, tweede en derde lid, van de Regeling tarieven zelfstandige rechtsnormen bevatten, nu hierin is bepaald dat voor de hier genoemde diensten en werkzaamheden aan de Divisie Luchtvaart een vergoeding is verschuldigd, en de vergoedingsverplichting voor deze diensten en werkzaamheden niet elders in de desbetreffende regelgeving is opgenomen. Reeds omdat de Regeling tarieven deze zelfstandige rechtsnormen bevat, is sprake van een besluit houdende algemeen verbindende voorschriften. Voorzover onderdelen van de Regeling tarieven geen zelfstandige normstelling inhouden, delen zij in het normstellende karakter van voornoemde bepalingen. Het primaire besluit van 4 december 2001 bevat derhalve algemeen verbindende voorschriften, die, gelet op artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht niet vatbaar zijn voor bezwaar en beroep. Mitsdien heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, geconcludeerd dat de Minister het bezwaar van appellante tegen dat besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2004