200401294/1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Aalsmeer,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 6 februari 2002, kenmerk 2002-2561, verzonden op 7 februari 2002, heeft verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer krachtens artikel 83, tweede lid, van de Wet geluidhinder voor een aantal verspreid gesitueerd bestaande of in aanbouw zijnde woningen in buitenstedelijk gebied hogere grenswaarden voor de geluidbelasting vanwege omlegging van de provinciale weg N201 vastgesteld.
Bij besluit van 27 januari 2004, kenmerk 2002-21275, verzonden op 28 januari 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen en J.A. Oortman Gerlings, ambtenaren van de provincie, is verschenen.
2.1. Appellanten zijn van mening dat zij belanghebbenden zijn bij het primaire besluit, aangezien hun woning is gelegen in de nabijheid van de voorziene omlegging van de N201. Verder voeren zij aan dat een voetgangersbrug en een toegangspad in de nabijheid van hun woning zullen worden aangelegd. Verweerder had hen daarom als belanghebbenden moeten aanmerken, aldus appellanten.
2.1.1. Verweerder stelt dat appellanten geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn, nu zij niet, althans onvoldoende, aannemelijk hebben gemaakt dat zij enig persoonlijk rechtstreeks belang hebben bij het bestreden besluit.
2.1.2. Ingevolge artikel 146 van de Wet geluidhinder staat beroep op de administratieve rechter open overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 20.13 van de Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan tegen een besluit ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is uitsluitend door een belanghebbende beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.3. Bij besluit van 6 februari 2002 heeft verweerder hogere waarden voor de geluidbelasting vastgesteld voor een aantal verspreid gesitueerd bestaande of in aanbouw zijnde woningen in buitenstedelijk gebied.
Gezien de rechtsgevolgen van bovengenoemd besluit zijn in dit geval belanghebbenden in de zin van de Wet geluidhinder slechts degenen, die uit hoofde van een bijzondere, rechtens te erkennen, relatie tot een of meerdere van deze woningen bezwaar hebben tegen de hogere grenswaarden.
De Afdeling stelt vast dat bij bedoeld besluit ten aanzien van de woning van appellanten geen hogere grenswaarde is vastgesteld, zodat het besluit op hun woning geen betrekking heeft. Het enkele feit dat appellanten woonachtig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de voorziene omlegging van de N201 heeft niet tot gevolg dat zij enig rechtstreeks belang in de zin der wet heeft bij het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden. Appellanten hebben evenmin aannemelijk kunnen maken dat een andere bijzondere, rechtens te erkennen, relatie tot een of meer van de woningen waarvoor hogere grenswaarden zijn vastgesteld, bestaat. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. P.C.E. van Wijmen en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Heijstek-van Leussen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Heijstek-van Leussen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004