ECLI:NL:RVS:2004:AR4293

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400224/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor loods ten behoeve van machineberging en opslag van landbouwproducten

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen op 16 oktober 2001 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen aan appellante voor de bouw van een loods. Deze loods was bedoeld voor de opslag van land- en tuinbouwproducten, een werkplaats en een kantoor op een specifiek perceel. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 20 februari 2002. De rechtbank Assen heeft op 25 maart 2002 het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd. Vervolgens heeft het college op 2 juli 2002 alsnog een bouwvergunning verleend onder voorwaarden, maar dit besluit werd op 6 november 2002 door de rechtbank weer vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 juli 2002 niet-ontvankelijk was. Op 28 november 2003 verklaarde de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 2 juli 2002 ongegrond. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, maar het procesbelang is komen te vervallen omdat zij sinds 3 mei 2004 geen eigenaar meer is van het perceel. De Raad van State heeft geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij nog procesbelang heeft en heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen, ondanks het verzoek van appellante, omdat het procesbelang was vervallen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 20 oktober 2004.

Uitspraak

200400224/1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 28 november 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college) geweigerd aan appellante bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een loods ten behoeve van een machineberging, de opslag van land- en tuinbouwproducten, een werkplaats en een kantoor op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 februari 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2002 heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 februari 2002 vernietigd.
Bij besluit van 2 juli 2002 heeft het college – voor zover hier van belang - de gevraagde bouwvergunning alsnog onder voorwaarden verleend.
Bij besluit van 6 november 2002 heeft het college het tegen het besluit van 2 juli 2002 door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2003 heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 november 2002 vernietigd en het tegen het besluit van 2 juli 2002 door appellante ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 25 maart 2003 heeft het college het tegen het besluit van 2 juli 2002 door appellante ingediende bezwaarschrift als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 28 november 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank het tegen het besluit van 2 juli 2002 door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college en appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door H.J. Menger, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door A. Bartelds en ing. D.J. Bannink, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Bij brief van 22 september 2004 heeft appellante de Afdeling verzocht het onderzoek te heropenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het hoger beroep betreft de in de bouwvergunning opgenomen voorwaarde dat de op de bouwtekening als zodanig aangegeven wand een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag dient te bezitten van minimaal 60 minuten.
2.2.    Vast staat dat appellante sinds 3 mei 2004 geen eigenaar meer is van het perceel.
Appellante is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij nog procesbelang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
Dit procesbelang kan evenmin worden aangenomen in verband met de mogelijkheid dat de koper appellante aansprakelijk stelt voor de gevolgen van het niet voortzetten van de procedure. Uit de transportakte blijkt immers dat de lopende procedures door appellante onverplicht worden afgewikkeld.
Uit de overdraagbaarheid van de bouwvergunning en de mogelijkheid voor de koper daar alsnog gebruik van te maken kan, gelet op het vorenstaande, evenmin een procesbelang van appellante worden afgeleid.
Uit de processtukken valt voorts niet op te maken dat de opbrengst uit de verkoop van het perceel van appellante lager is uitgevallen als gevolg van de in de bouwvergunning opgenomen voorwaarde met betrekking tot de brandveiligheid.
Ook overigens heeft appellante de door haar gestelde schade als gevolg van die voorwaarde niet aannemelijk gemaakt. De vertraagde besluitvorming als zodanig staat in dit geding niet ter beoordeling.
2.3.    Uit het vorenstaande volgt dat als gevolg van de eigendomsoverdracht van het perceel het procesbelang van appellante bij het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is komen te vervallen.
2.4.    Bij brief van 22 september 2004 heeft appellante gevraagd het onderzoek te heropenen omdat haar zou zijn gebleken dat het college in een andere procedure in een identieke situatie een ander standpunt heeft ingenomen dan in de onderhavige zaak. Nu het procesbelang van appellante in deze zaak is komen te vervallen ziet de Afdeling geen aanleiding om naar aanleiding van deze brief het onderzoek te heropenen.
2.5.    Het hoger beroep van appellante is niet-ontvankelijk.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004
71-429.