ECLI:NL:RVS:2004:AR3813

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400195/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P.A. Offers
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestemmingsplan en bouwverordening door college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de commanditaire vennootschap "Plusborn C.V." tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. Het college had op 21 juni 2002 een last onder dwangsom opgelegd aan appellante, waarbij zij werd gelast het gebruik van de bouwwerken en gronden aan de Kerkstraat 43, 43A en 45 te Born te beëindigen, omdat dit in strijd was met het geldende bestemmingsplan. De exploitatie van de supermarkt diende te worden beperkt tot 800 m² bedrijfsvloeroppervlakte. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar deels ongegrond en deels gegrond, waarbij de last werd gehandhaafd en gewijzigd.

De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij hoger beroep instelde. De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante inderdaad een groter oppervlak voor haar supermarkt in gebruik had genomen dan toegestaan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college handhavend kon optreden, gezien het algemeen belang van handhaving van het bestemmingsplan. Echter, de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellante in strijd had gehandeld met de bouwverordening, omdat niet was komen vast te staan dat niet was gebouwd overeenkomstig de bouwvergunning.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de last tot beëindiging van de overtreding van de bouwverordening en de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij handhavingbesluiten en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de rechten van betrokkenen.

Uitspraak

200400195/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De commanditaire vennootschap “Plusborn C.V.”, gevestigd te Born, gemeente Sittard-Geleen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 december 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (hierna: het college) appellante, voorzover thans van belang, onder oplegging van een dwangsom gelast: 1. het met het vigerende bestemmingsplan (in het bijzonder artikel 4 van de planvoorschriften) strijdige gebruik van de bouwwerken en gronden aan de Kerkstraat 43, 43A en 45 te Born binnen drie weken na verzenddatum van dit besluit te hebben beëindigd en beëindigd te houden. Dat wil zeggen dat de exploitatie van de supermarkt zich dient te beperken tot 800 m² bedrijfsvloeroppervlakte, zoals staat aangegeven in het geldende bestemmingsplan “Centrum Kern Born”; 2. de panden aan de Kerkstraat 43 en 43A te Born binnen acht weken na de verzenddatum van dit besluit overeenkomstig de bouwvergunning in gebruik te hebben genomen en derhalve de overtreding van artikel 4.14 van de bouwverordening van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: de bouwverordening) te hebben beëindigd en beëindigd te houden; en 3. het met artikel 6.1.1 van de bouwverordening strijdige gebruik van de panden Kerkstraat 43, 43A en 45 te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 7 januari 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar deels ongegrond en deels gegrond verklaard, de onder 1 opgenomen last gehandhaafd en de dwangsom, voorzover thans van belang, gewijzigd vastgesteld. De onder 1 genoemde last houdt na wijziging, voorzover thans van belang, in dat het met het geldende bestemmingplan (in het bijzonder artikel 4 van de planvoorschriften) strijdige gebruik van de bouwwerken en de gronden aan de Kerkstraat 43A en 45 te Born binnen 6 weken na verzenddatum van dit besluit dient te zijn beëindigd en beëindigd dient te worden gehouden. Dat wil zeggen dat de exploitatie van de supermarkt zich dient te beperken tot maximaal 800 m² bedrijfsvloeroppervlakte, zoals staat aangegeven in het geldende bestemmingsplan “Centrum Kern Born”. Voorts heeft het college bij dit besluit de onder 2 genoemde last alsook de hoogte van de opgelegde dwangsom, gericht op beëindiging van de met artikel 4.14, aanhef en onder b, van de bouwverordening strijdige ingebruikneming, gewijzigd vastgesteld. De onder 2 genoemde gewijzigde last houdt, voorzover thans van belang, in dat appellante de ingebruikneming van het pand Kerkstraat 43a in strijd met artikel 4.14, aanhef en onder b, van de bouwverordening binnen acht weken na verzenddatum van dit besluit moet beëindigen en beëindigd moet houden. Voorts heeft het college bij dit besluit de last genoemd onder 3 herroepen en geen vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase toegekend.
Bij uitspraak van 2 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 18 februari 2004, 2 maart 2004, 10 maart 2004 en 16 juli 2004 hebben [partijen] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, het college, vertegenwoordigd door M.G.W. Rutten, ambtenaar der gemeente, en bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, en [partij], vertegenwoordigd door mr. drs. D.A.C. Janssen, advocaat te Boxtel, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante exploiteerde tot medio mei 2003 een supermarkt, gelegen in een pand op het perceel Kerkstraat 43A. De begane grond van het pand werd gebruikt als winkelruimte, de eerste verdieping als kantoorruimte en kantine ten behoeve van de supermarkt. Het op het naastgelegen perceel Kerkstraat 45 gelegen pand werd gebruikt ten behoeve van de bevoorrading van de supermarkt.
2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ”Centrum Kern Born” (hierna: het bestemmingsplan) rust op de percelen Kerkstraat 43A en Kerkstraat 45 de bestemming “Centrumdoeleinden C”. Eerstgenoemd perceel is op de plankaart nader aangeduid met “Gebied B”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor Centrumdoeleinden aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, horecabedrijven en dienstverlening op de begane grond.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan zullen de in deze bestemming aan de gronden toegekende doeleinden, met inachtneming van artikel 3 “Beschrijving in hoofdlijnen, gemeenschappelijk aan alle bestemmingen”, met het plan worden nagestreefd op de hierna in hoofdlijnen beschreven wijze:
a. t/m b. (…);
c. Detailhandel
1. t/m 2. (…);
3. Binnen elk van beide, op de plankaart aangeduide zones Centrumdoeleinden gebied B is, voorzover thans van belang, slechts een supermarkt toegestaan met een maximum bruto vloeroppervlakte (bvo) van 800 m² in het gebied grenzend aan de Kerkstraat;
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden in de artikelen 3 t/m 9 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
2.3.    Niet in geschil is dat appellante een groter oppervlak voor haar supermarkt in gebruik had genomen dan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane 800 m². Ten aanzien van het gebruik van het pand Kerkstraat 45 wordt overwogen dat de plaatsing van rolcontainers en emballage in de laad- en losruimte, anders dan appellante betoogt, is te beschouwen als opslag. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de daartoe gebruikte ruimte in het pand Kerkstraat 45 moet worden aangemerkt als magazijnruimte ten behoeve van de supermarkt en dat dit gebruik evenzeer in strijd is met het bestemmingsplan. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat in die ruimte, naar ook door appellante ter zitting van de Afdeling is bevestigd, koelcellen zijn geplaatst.
Voorts heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de in het besluit van 21 juni 2002 gegeven last ten aanzien van het pand Kerkstraat 43a bij de beslissing op bezwaar van 7 januari 2003 is verruimd. Zowel de in eerstgenoemd besluit als de in de beslissing op bezwaar gegeven last luiden dat de exploitatie van de supermarkt zich dient te beperken tot een bruto vloeroppervlakte van 800 m². Met de lasten is dan ook voldoende duidelijk aangegeven dat geen enkele overschrijding van dit maximum is toegestaan. Voorzover er een misverstand is gerezen, omdat in de aan het besluit van 21 juni 2002 ten grondslag liggende overwegingen een overschrijding van 138 m² is genoemd, is dat misverstand door middel van een uitvoerige motivering in de aan beslissing op bezwaar van 7 januari 2003 ten grondslag liggende overwegingen weggenomen.
2.4.    Appellante heeft derhalve gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    Appellante betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat concreet uitzicht bestaat op legalisering. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat het college voornemens is tot legalisering van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik over te gaan. Van een toezegging dat het college daartoe zou overgaan is, anders dan appellante stelt, niet gebleken. Evenmin was een aanpassing van het bestemmingsplan ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar aan de orde.
2.6.    Appellante betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat niet is gehandeld in strijd met artikel 4.14, aanhef en onder b, van de bouwverordening.
2.6.1.    Dit betoog slaagt. Ingevolge artikel 4.14 van de bouwverordening is het na de bouw van een bouwwerk, waarvoor bouwvergunning is verleend, verboden dit bouwwerk in gebruik te geven of te nemen indien een van de volgende omstandigheden zich voordoet:
a. (…);
b. er is niet gebouwd overeenkomstig de bouwvergunning.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is niet komen vast te staan dat niet is gebouwd overeenkomstig de bouwvergunning en dat derhalve sprake is van een overtreding van voornoemde bepaling. Het college kon terzake dan ook niet handhavend optreden. Hierbij is de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 16 augustus 2002 op het verzoek van [verzoeker] om het treffen van een voorlopige voorziening in aanmerking genomen, in samenhang met de beëindiging van de tegen [verzoeker] gerichte handhavingsprocedure, alsmede in samenhang met een ter zitting van de voorzieningenrechter afgelegde verklaring van een ambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen.
2.6.2.    Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het besluit van 7 januari 2003 in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering en derhalve in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is genomen.
Het betoog van appellante dat de last tot beëindiging van de overtreding van artikel 4.14 van de bouwverordening geen zelfstandig doel heeft naast de last tot beëindiging van de overtreding van de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan behoeft derhalve geen bespreking.
2.7.    Appellante voert tenslotte aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar in bezwaar gemaakte proceskosten niet behoorden te worden vergoed.
2.7.1.    Dit betoog slaagt. Appellante stelt terecht dat naar aanleiding van haar bezwaarschrift de last is gewijzigd en de hoogte van de dwangsom aanzienlijk is aangepast. De omstandigheid dat de last in essentie is gehandhaafd betekent niet dat de gedeeltelijke herroeping van het primaire besluit niet is ingegeven door een aan het college te verwijten onrechtmatigheid.
2.8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen voorzover daarbij de last tot beëindiging van de overtreding van artikel 4.14 van de bouwverordening is gehandhaafd en het verzoek om vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht is afgewezen.
2.9.    Het college dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 december 2003, AWB 03/525 GEMWT ZWA, voorzover betrekking hebbend op de last tot beëindiging van de overtreding van artikel 4.14 van de bouwverordening van de gemeente Sittard-Geleen en voorzover betrekking hebbend op de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten;
III.    bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
V.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen van 7 januari 2003, 03/108061, voorzover het betreft de last tot beëindiging van de overtreding van artikel 4.14 van de bouwverordening van de gemeente Sittard-Geleen en de afwijzing van het verzoek om de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten te vergoeden;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Sittard-Geleen te worden betaald aan appellante;
VII.    gelast dat de gemeente Sittard-Geleen aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 284,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van Roosmalen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004
53-423.