ECLI:NL:RVS:2004:AR3767

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401617/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding op grond van de Nadeelcompensatieregeling door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Appellante, KPN Telecom B.V., had op 19 juni 2002 een verzoek ingediend voor schadevergoeding op basis van de Nadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen, maar dit verzoek werd afgewezen. De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond op 5 november 2002. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 12 januari 2004, waarop appellante hoger beroep instelde.

De kern van de zaak draait om de vraag of de schade die appellante stelt te hebben geleden door de verlegging van een glasvezelkabel in de Westerschelde, vergoed kan worden op basis van de Nadeelcompensatieregeling of dat de Telecommunicatiewet (Tw) hierop van toepassing is. De rechtbank oordeelde dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt onder de NKL 1999, omdat de Tw een specifieke regeling biedt voor de toerekening van kosten voor het verleggen van kabels. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde dit oordeel en stelde vast dat de schade in het kader van de Tw moet worden beoordeeld.

De Afdeling oordeelde dat de gestelde schade niet op grond van de NKL 1999 voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de Telecommunicatiewet een specifieke regeling biedt die voorrang heeft. De bijzondere conflictregeling van artikel 5.7 van de Tw voorziet in een besluit van de OPTA, waartegen beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200401617/1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "KPN Telecom B.V.", gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 januari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2002 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Staatssecretaris) een verzoek van appellante om toekenning van schadevergoeding op grond van de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatwerken (hierna: NKL 1999) afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2002 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2004, verzonden op 13 januari 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 mei 2004 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.Q. de Meza, werkzaam bij appellante, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich en mr. M.H.P. Claassen, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de verlegging van een glasvezelkabel in verband met de verbreding en verlegging van de vaarweg in de Westerschelde in 1999.
2.2.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat de door appellante gestelde schade niet op grond van de NKL 1999 voor vergoeding in aanmerking komt, gelet op de schadevergoedingsregeling die artikel 5.7 van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) biedt. De NKL 1999, houdende beleidsregels, treedt als nadeelcompensatieregeling terug indien een wet in formele zin, zoals de Tw, een specifieke regeling geeft ten aanzien van de toerekening van kosten voor het verleggen van kabels, die op grond van een gedoogplicht in en op openbare gronden liggen. Nu vaststaat dat de in 1999 uitgevoerde verlegging op de bodem van de Westerschelde betrekking heeft op een telecommunicatiekabel en dat appellante in dat verband dient te worden aangemerkt als aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk als bedoeld in de Tw, dient op grond van die wet te worden vastgesteld of en zo ja welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dat, zoals appellante betoogt, allerminst vaststaat dat zij op grond van de Tw voor schadevergoeding in aanmerking komt, doet niet af aan het oordeel dat de gestelde schade in dat kader moet worden beoordeeld. In zoverre appellante betoogt dat zij op grond van artikel 5.7 van de Tw recht heeft op vergoeding van de kosten van de verplaatsing, overweegt de Afdeling dat die stelling in deze procedure niet aan de orde is. De bijzondere conflictregeling van artikel 5.7, derde lid, van de Tw voorziet in de mogelijkheid van een besluit van de OPTA ter zake, waarover, na bezwaar, ingevolge artikel 17.1 van de Tw de rechtbank Rotterdam bij uitsluiting bevoegd is in beroep te oordelen.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart    w.g. Planken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2004
299.