200404222/1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 april 2004 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Bladel.
Bij besluit van 30 mei 2002 heeft de raad van de gemeente Bladel (hierna: de raad) aan appellant een schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) toegekend van € 2500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij besluit van 28 november 2002 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 7 oktober 2002, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 april 2004, verzonden op 13 april 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door P.M. van Herk en ir. W. van Aerle, respectievelijk werkzaam bij de A.R.D. B.V. en M&A Milieuadviesbureau Helmond, en de raad, vertegenwoordigd door P.A.M. Stappaerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het verzoek strekt tot vergoeding van de schade die appellant, eigenaar van de woning [locatie] te Bladel, lijdt in de vorm van waardevermindering van zijn woning, door toename van de verkeersintensiteit op de Korte Vore ten gevolge van de herinrichting van het gebied in het verlengde van deze straat.
2.2. De Korte Vore is een woonstraat tussen de Europalaan, een uitvalsweg die aansluit op de provinciale weg Reusel-Eindhoven, en de Marktstraat, die op ca. 45 meter van de woning van appellant een T-splitsing vormt met de Korte Vore.
2.3. Onder het voorheen geldende bestemmingsplan “Centrum”, vastgesteld door de raad op 15 december 1983, door gedeputeerde staten goedgekeurd op 13 februari 1985 en onherroepelijk geworden op 15 april 1985, was een direct aan de voorzijde van appellants perceel gelegen strook grond van ca. 8 meter bestemd tot “Verkeersdoeleinden” en was, aansluitend daaraan, aan de overzijde van de Korte Vore, een strook grond van ca. 6 meter bestemd tot “Openbaar groen”.
2.4. Op basis van het op 29 mei 1997 vastgestelde, door gedeputeerde staten op 15 januari 1998, voor zover hier van belang, goedgekeurde, en op 6 april 1999 onherroepelijk geworden bestemmingsplan “Bladel Centrum”, zijn genoemde gronden geheel bestemd tot “Verkeersdoeleinden”, bedoeld voor wegen met maximaal 2 rijstroken en in te richten als 30 km-zone. Voorts is in het verlengde van de Marktstraat, ter hoogte van de voormalige woningen Marktstraat 16 en 18, de aanleg mogelijk gemaakt van de Victor de Bucklaan, die onder meer toegang biedt naar een gebied met, eveneens in het plan mogelijk gemaakte, centrumvoorzieningen en een parkeerterrein. Blijkens de plankaart is hier ook een inrichting als 30 km-zone voorzien. De Victor de Bucklaan sluit in noordoostelijke richting aan op de Sniederslaan.
De ten zuidwesten van appellants perceel gelegen gronden van de Europalaan zijn in het plan bestemd tot “Verkeersdoeleinden”.
2.5. De raad heeft het verzoek van appellant om schadevergoeding bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 30 mei 2002 toegewezen tot een bedrag van € 2.500,--.
2.6. De aangevallen uitspraak strekt tot ongegrondverklaring van het beroep van appellant. De rechtbank is daarbij aan een gedeelte van het in eerste aanleg aangevoerde wegens strijd met een goede procesorde voorbijgegaan.
2.7. Appellant kan zich niet met de uitspraak verenigen. Hij is van mening dat bij het voorbereiden en nemen van een besluit op zijn verzoek onvoldoende gewicht is toegekend aan de verslechterde akoestische situatie en stelt dat aan de besluitvorming van de raad ten onrechte geen akoestisch onderzoek en saneringsonderzoek ten grondslag zijn gelegd. Hij heeft voorts aangevoerd dat ook uit de taxatiewaarde van zijn woning op 20 december 2000 blijkt, dat de door de raad vastgestelde daling van de waarde van zijn pand niet in overeenstemming is met de daadwerkelijke waardevermindering daarvan.
2.8. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel, dat geen sprake is van door appellant te laat aangevoerde bezwaren die in beroep buiten beschouwing konden worden gelaten, zodat zij hierop alsnog zal ingaan.
2.9. De raad heeft zijn besluitvorming gebaseerd op een advies van de als deskundige ingeschakelde Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). Bij de bepaling van de verwachten toename van het verkeer en de geluidbelasting ter plaatse van de Korte Vore is de SAOZ uitgegaan van algemene ervaringsgegevens.
Niet is aangetoond dat deze uitgangspunten ondeugdelijk zijn of niet op dit geval toepasbaar zijn. De raad heeft daarvan bij zijn besluitvorming dan ook mogen uitgaan. Terecht is uitsluitend die toename van de overlast beoordeeld die het gevolg is van het in werking treden van het (nieuwe) bestemmingsplan. De gevolgen van de verkeersmaatregelen, waaronder het instellen van éénrichtingsverkeer op de Sniederslaan, zijn op goede gronden buiten beschouwing gelaten, aangezien het in het kader van een verzoek om planschade op grond van artikel 49 van de WRO uitsluitend om een vergelijking van planologische maatregelen gaat en verkeersbesluiten daarbij niet kunnen worden betrokken.
2.10. Dat de toepassing van genoemde uitgangspunten in dit geval tot een onjuiste conclusie ten aanzien van de te verwachten (extra) geluidbelasting heeft geleid, is niet aannemelijk gemaakt. Het door appellant ingediende Akoestisch Onderzoek Verkeerslawaai van 10 november 2000 biedt daartoe onvoldoende grond. Naar ook blijkt uit het rapport van de Milieudienst Regio Eindhoven van 9 september 2002 houdt dit onderzoek niet meer in dan een momentopname. Bovendien is onduidelijk hoe de in het rapport neergelegde gegevens zich verhouden tot de situatie op het moment van inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat de raad het rapport van de SAOZ op dit punt aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Het betoog van appellant dat een akoestisch onderzoek had moeten worden ingesteld, slaagt niet.
Hetzelfde geldt voor de grief van appellant dat in het kader van het besluit tot het instellen van éénrichtingsverkeer in de Sniederslaan, ten gevolge waarvan het verkeer in de Korte Vore zou toenemen, ten onrechte geen saneringsonderzoek is ingesteld. Nog daargelaten dat deze grief betrekking heeft op de voorbereiding van het genomen verkeersbesluit en niet ziet op de besluitvorming naar aanleiding van het planschadeverzoek, is een dergelijk onderzoek op grond van artikel 74, tweede lid, onder b, van de Wet geluidhinder voor wegen van de hier aan de orde zijnde categorie niet voorgeschreven.
2.11. Ook de grief dat de SAOZ bij de vaststelling van de schadevergoeding is uitgegaan van een onjuiste taxatiewaarde van zijn woning en ten onrechte is voorbijgegaan aan de door appellant geproduceerde taxatie, treft geen doel.
Niet alleen is het taxatierapport waarop appellant zich beroept door hem in de procedure niet aan de stukken toegevoegd, doch voorts is ter zitting komen vast te staan dat het hier een waardebepaling op één tijdstip, te weten 20 december 2000 betreft, terwijl bij planschade gekeken moet worden naar de waarde van het pand vlak voor en na de aan te houden peildatum.
2.12. In hetgeen door appellant is aangevoerd kan dan ook geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de door de raad bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde vergoeding te laag is. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.13. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-Van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2004