ECLI:NL:RVS:2004:AR2911

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307633/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door gemeente Enschede aan Stichting Kinderopvang Enschede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Enschede tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had op 7 oktober 2003 geoordeeld dat de afwijzing van een schadevergoeding aan de stichting 'Stichting Kinderopvang Enschede' door de gemeente onterecht was. De stichting had schadevergoeding gevraagd omdat zij door verkeersmaatregelen in de Ledeboerstraat, die in 1999 waren genomen, zou zijn gedwongen te verhuizen. De gemeente had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, stellende dat de gevolgen van de verkeersbesluiten als een normale maatschappelijke ontwikkeling moesten worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de stichting zodanig was getroffen door de maatregelen dat het nadeel niet ten laste van de stichting kon blijven. De gemeente ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil was getreden door de verkeersmaatregelen als schadeoorzaak te beschouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet buiten de grenzen van het geschil was getreden, maar dat de verkeersmaatregelen wel degelijk als een normale maatschappelijke ontwikkeling konden worden beschouwd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de stichting ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 29 september 2004.

Uitspraak

200307633/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 oktober 2003 in het geding tussen:
de stichting "Stichting Kinderopvang Enschede", gevestigd te Enschede
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2002 heeft appellant een verzoek van de stichting "Stichting Kinderopvang Enschede" (hierna: de stichting) om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2002 heeft appellant het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar, overeenkomstig het op 15 november 2002 verzonden advies van de Commissie voor Bezwaar en Beroep, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 februari 2004 heeft de stichting van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door J. Potthoff, ambtenaar van de gemeente Enschede, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Almelo, en [directeur] van de stichting, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij verkeersbesluiten van 20 mei 1999 heeft appellant een aantal maatregelen genomen waardoor, voorzover hier van belang, frequent openbaar busvervoer met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur door de Ledeboerstraat, waaraan het kinderdagverblijf van de stichting destijds was gevestigd, mogelijk is gemaakt. Tegen genoemde verkeersbesluiten is geen bezwaar aangetekend, zodat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden en van de rechtmatigheid ervan kan worden uitgegaan.
De stichting heeft vervolgens om vergoeding van de schade verzocht, omdat zij, naar zij stelt, door de gestegen geluidsbelasting in het pand genoodzaakt was te verhuizen.
Bij besluit van 18 december 2002 heeft appellant het bezwaar van de stichting tegen de afwijzing van genoemd verzoek ongegrond verklaard, omdat de gevolgen van de onderhavige verkeersbesluiten als een normale maatschappelijke ontwikkeling kunnen worden aangemerkt, waarvan de stichting de nadelige gevolgen heeft te dragen.
2.2.    De rechtbank heeft - samengevat en voorzover hier van belang - overwogen dat zich in dit geval feiten en omstandigheden voordoen waardoor het individuele belang van de stichting zodanig zwaar wordt getroffen dat het nadeel redelijkerwijs niet ten laste van de stichting dient te blijven. De verkeersbesluiten van 20 mei 1999 kunnen volgens de rechtbank niet als een normale maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd. Het volledig omleggen van de belangrijkste verkeersader van de binnenstad van Enschede, hetgeen in feite neerkomt op een totale reconstructie van het centrum, kan naar haar oordeel niet worden geacht te liggen in de normale lijn der verwachtingen. De beslissing op bezwaar van 18 december 2002 behoort volgens de rechtbank daarom te worden vernietigd.
2.3.    Appellant heeft ter adstructie van het door hem ingestelde hoger beroep onder meer aangevoerd dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden door het omleggen van de belangrijkste verkeersader in de binnenstad van Enschede en de totale reconstructie van het centrum als schadeoorzaak te beschouwen en voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bedoelde verkeersbesluiten niet als een normale maatschappelijke ontwikkeling kunnen worden beschouwd.
2.4.    De Afdeling oordeelt als volgt. De onderhavige verkeersbesluiten zijn genomen in het kader van het "Structuurplan Binnenstad" en het  "Mobiliteitsplan Enschede 1996-2005". Deze plannen voorzien in een aantal verkeersmaatregelen, waarvan de getroffen maatregelen slechts een onderdeel vormen. Uit de overweging van de rechtbank dat de verkeersbesluiten van 20 mei 1999 niet als een normale maatschappelijke ontwikkeling kunnen worden beschouwd, blijkt evenwel dat de rechtbank laatstgenoemde besluiten beschouwt als de schadeveroorzakende besluiten. Hiermee is zij niet buiten de grenzen van het geschil getreden.
De onderhavige verkeersbesluiten, die ten aanzien van de Ledeboerstraat tot niet meer strekken dan de aanleg van een busbaan en een beperking van de maximum snelheid, kunnen, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, als een normale maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd, waarvan de nadelige gevolgen voor rekening van betrokkenen dienen te blijven. In het onderhavige geval acht de Afdeling geen feiten en omstandigheden aanwezig die het belang van de stichting zodanig treffen dat het uit de verkeersbesluiten voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet ten laste van de stichting kan blijven.
2.5.    Gelet op het vorengaande behoeft hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd geen bespreking meer.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingediende beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 oktober 2003, 03/92 WET AW1A;
III.    verklaart het door de stichting "Stichting Kinderopvang Enschede" bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Dallinga
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
18-420.