ECLI:NL:RVS:2004:AR2464

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407639/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State inzake referendumverzoek gemeenteraad Zwolle

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 september 2004 uitspraak gedaan over een verzoek tot het houden van een referendum in de gemeente Zwolle. Het verzoek was ingediend door een aantal appellanten naar aanleiding van een besluit van de gemeenteraad, dat op 6 september 2004 was genomen, waarin het verzoek tot het houden van een referendum over de wijziging van de Verordening op de speelautomatenhallen werd afgewezen. De gemeenteraad stelde dat er geen aanleiding was voor een referendum, omdat er volgens de Zwolse referendumverordening geen referendum kon worden gehouden over besluiten waarvan de gemeenteraad van mening was dat er andere dringende redenen waren om geen referendum te houden.

De appellanten betoogden dat de Zwolse referendumverordening niet voorziet in een raadgevend correctief referendum, maar in een raadgevend referendum, waardoor de Tijdelijke referendumwet niet van toepassing zou zijn. De Raad van State oordeelde dat de Zwolse referendumverordening niet kan worden aangemerkt als een raadgevend correctief referendum, omdat de voorwaarden voor een dergelijk referendum niet werden vervuld. Dit leidde tot de conclusie dat de Tijdelijke referendumwet onverkort van toepassing was, en dat de Raad van State onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen.

De Raad van State verklaarde zich onbevoegd om het beroep van de appellanten te behandelen en verwees het beroepschrift door naar de gemeenteraad ter behandeling als bezwaarschrift. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke juridische basis voor het houden van referenda en de rol van de gemeenteraad in dit proces. De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

200407639/1.
Datum uitspraak: 20 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats] en [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4], allen wonend te [woonplaats],
en
de gemeenteraad van Zwolle,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2004, verzonden op 10 september 2004, heeft verweerder (hierna: de gemeenteraad) het inleidend verzoek tot het houden van een referendum over de wijziging van de Verordening op de speelautomatenhallen (hierna: de Verordening) afgewezen.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 september 2004 heeft de gemeenteraad een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2004, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] in persoon, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en mr. W.A. Visser, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 1 september 2004 heeft [appellant sub 4] een inleidend verzoek ingediend tot het houden van een referendum over het concept-raadsvoorstel "Wijziging verordening op de Speelautomatenhallen", welk voorstel was geagendeerd voor de raadsvergadering van 6 september 2004. Bij het bestreden besluit heeft de gemeenteraad het verzoek afgewezen onder verwijzing naar artikel 2, tweede lid, aanhef en onder l, van de Referendumverordening Zwolle 1997 (hierna: de Zwolse referendumverordening), inhoudende dat geen referendum kan worden gehouden over besluiten waarvan de gemeenteraad van mening is dat er andere dan de in artikel 2, tweede lid, genoemde dringende redenen zijn om geen referendum te houden.
2.2. Appellanten betogen - zakelijk weergegeven - primair dat de Zwolse referendumverordening niet voorziet in een raadgevend correctief referendum maar in een raadgevend referendum, zodat artikel 165 van de Tijdelijke referendumwet toepassing mist. Dit betekent dat in het onderhavige geval de Tijdelijke referendumwet onverkort van toepassing is, aldus appellanten.
2.3. Uit de opzet en structuur van de Tijdelijke referendumwet en het bepaalde in de artikelen 8 en 22 tot en met 25 daarvan, volgt dat - voorzover hier van belang - van een raadgevend correctief referendum slechts sprake is, indien het verzoek tot het houden van een referendum wordt ingediend nadat het besluit waarover het referendum wordt gevraagd door het daartoe bevoegde bestuursorgaan definitief is vastgesteld en overeenkomstig artikel 139 van de Gemeentewet is bekendgemaakt. De uitslag van het referendum kan er - gelet op het bepaalde in artikel 23, tweede lid, van de Tijdelijke referendumwet - enkel toe leiden dat het desbetreffende algemeen verbindend voorschrift op een nader te bepalen tijdstip alsnog in werking treedt dan wel door de gemeenteraad wordt ingetrokken.
2.3.1. Daarvan is in het geval van de Zwolse referendumverordening geen sprake. Op grond van die verordening dient het inleidend verzoek ten minste twee werkdagen vóór de raadsvergadering waarvoor het concept-besluit is geagendeerd te worden ingediend. Voorts laat artikel 15 van de Zwolse referendumverordening, anders dan artikel 23, tweede lid, van de Tijdelijke referendumwet, de gemeenteraad de mogelijkheid het besluit zowel voorafgaand aan het referendum als wel naar aanleiding van de uitslag daarvan te amenderen en vervolgens het alsdan genomen besluit bekend te maken en in werking te laten treden. Niet is immers voorzien in een met artikel 22, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet vergelijkbare regeling, waarbij het besluit op de voorgeschreven wijze bekend dient te zijn gemaakt, voordat het inleidend verzoek kan worden ingediend. Dit is onverenigbaar met het karakter van een raadgevend correctief referendum, als bedoeld in de Tijdelijke referendumwet.
2.3.2. Uit het vorenoverwogene volgt dat het referendum dat is voorzien in de Zwolse referendumverordening niet kan worden aangemerkt als een raadgevend correctief referendum, zoals hiervoor bedoeld, zodat artikel 165 van die wet in dit geval toepassing mist. Voor raadgevende correctieve referenda die niet aan de hiervoor in overweging 2.3.1. genoemde criteria voldoen, is, gelet op het bepaalde in de artikelen 165 en 166 van de Tijdelijke referendumwet, na inwerkingtreding van die wet geen plaats meer. Dit betekent, anders dan appellanten kennelijk veronderstellen, echter niet dat de Zwolse referendumverordening iedere betekenis mist.
2.3.3. Het referendum waarin de Zwolse referendumverordening voorziet, dient - gelet op hetgeen hier is overwogen - te worden aangemerkt als raadgevend. Nu de Tijdelijke referendumwet daarvoor geen regeling bevat, is deze verordening met de inwerkingtreding van deze wet niet op grond van artikel 122 van de Gemeentewet van rechtswege komen te vervallen. Voorts zijn de gemeenteraad en/of het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 166 van de Tijdelijke referendumwet bevoegd te voorzien in nieuwe raadgevende referenda, ook waar het de besluiten, genoemd in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Tijdelijke referendumwet, betreft.
2.4. Dit leidt tot de slotsom dat in de gemeente Zwolle op het moment van inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet geen verordening van kracht was die voorziet in een raadgevend correctief referendum, zodat deze wet vanaf het moment van bekendmaking van de besluiten onverkort van toepassing is. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet dient het college van burgemeester en wethouders gelijktijdig met de bekendmaking van het besluit, als hiervoor bedoeld, een beslissing te nemen of daarover, gelet op artikel 8 van de Tijdelijke referendumwet, een referendum kan worden gehouden. Indien dat het geval is, kan vervolgens iedere kiesgerechtigde binnen drie weken een verzoek doen tot het houden van een referendum. Dit betekent dat in de gemeente Zwolle tot de bekendmaking van de Verordening op grond van de Zwolse referendumverordening een raadplegend referendum kan worden gehouden. Daarna kunnen kiesgerechtigden ten aanzien van deze Verordening een inleidend verzoek op grond van de Tijdelijke referendumwet indienen.
2.5. Zoals appellanten ter zitting desgevraagd hebben bevestigd, is het inleidend verzoek tot het houden van een referendum uitsluitend gebaseerd op de Zwolse referendumverordening.
2.5.1. Ingevolge artikel 144 van de Tijdelijke referendumwet, voorzover thans van belang, kan bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen besluiten of een wet of besluit aan een referendum kan worden onderworpen. Voor het oordeel dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat deze eveneens van toepassing is op besluiten genomen op grond van een autonome referendumverordening, biedt de tekst van deze bepaling geen enkel aanknopingspunt. Hieruit volgt dat de Afdeling, rechtsprekende in eerste en enige aanleg, onbevoegd is van het beroep van appellanten kennis te nemen. Het beroepschrift zal met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden doorgezonden aan de raad, ter behandeling als bezwaarschrift. Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd, behoeft geen bespreking.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2004
284-435.