ECLI:NL:RVS:2004:AR2159

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400734/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning Gulpen-Wittem

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 16 december 2003 het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen een bouwvergunning ongegrond heeft verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem had op 12 november 2002 vergunning verleend voor de bouw van zes woningen aan de Landsraderweg te Gulpen. Appellanten maakten bezwaar tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar op 11 maart 2003 niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellanten in hoger beroep gingen.

De Raad van State heeft de zaak op 15 september 2004 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de bekendmaking van de bouwvergunning op 9 december 2002 had plaatsgevonden, waardoor de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 21 januari 2003 eindigde. Appellanten dienden hun bezwaarschrift echter pas op 22 januari 2003 in, wat te laat was. De Afdeling oordeelde dat appellanten zich niet konden beroepen op de foutieve informatie in een gemeentelijke publicatie, aangezien zij al eerder de juiste informatie over de rechtsmiddelen hadden ontvangen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de gevolgen van foutieve informatie in publicaties voor de rechtspositie van belanghebbenden.

Uitspraak

200400734/1.
Datum uitspraak: 15 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 december 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem (hierna: het college) met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vergunning verleend voor de bouw van een zestal woningen aan de Landsraderweg te Gulpen.
Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 25 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2004, waar appellant [naam een der appellanten] in persoon is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet doen vertegenwoordigen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.    Aan de aanvrager van de bouwvergunning voor de zes betrokken woningen en onder meer aan appellanten is door het college bij brief van 9 december 2002 mededeling gedaan van de vrijstelling van het betrokken bestemmingsplan en het besluit tot verlening van de bouwvergunning, waarbij voor de rechtsmiddelen is verwezen naar de bijlage, waarin deze zijn vermeld. Als bijlage is het besluit van 12 november 2002, waarbij de bouwvergunning onder toepassing van vrijstelling is verleend, meegezonden. Onder dit besluit is aangegeven dat belanghebbenden gedurende 6 weken na datum van verzending (bekendmaking) aan aanvrager een bezwaarschrift kunnen indienen bij het college. Nu het besluit van 12 november 2002 eerst op 9 december 2002 is bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, kon daartegen uiterlijk op 21 januari 2003 een bezwaarschrift worden ingediend. Appellanten hebben het bezwaarschrift eerst op 22 januari 2003 in de brievenbus van het gemeentehuis gedeponeerd en mitsdien niet tijdig. Zij kunnen zich er niet met vrucht op beroepen, dat hen redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen in verzuim te zijn geweest. Weliswaar is in een gemeentelijke publicatie van 11 december 2002 abusievelijk vermeld, dat binnen zes weken na de datum van die publicatie een bezwaarschrift kon worden ingediend bij het college, maar appellanten hadden inmiddels op 9 december 2002 het besluit van 12 november 2002 zelf, met de juiste rechtsmiddelenclausule, al toegezonden gekregen.
Appellanten hebben in hun hoger beroepschrift nog opgeworpen, dat in de uitspraak van de rechtbank melding wordt gemaakt van een bijlage bij de bouwvergunning, waarin onder de kop “bezwaar” weer een andere mededeling voor komt, namelijk dat binnen 6 weken na ontvangst van het besluit tot vergunningverlening bezwaar kan worden ingediend bij het college. Het is de Afdeling evenwel niet gebleken dat appellanten bij het indienen van hun bezwaarschrift mede door deze tweede foutieve mededeling, die door het college alleen aan vergunninghouder is gezonden, in verwarring zijn gebracht omtrent de uiterste termijn van indiening.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het college het bezwaarschrift van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2004
66.