200401172/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Den Helder,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 31 december 2003 in het geding tussen:
de besloten vennootschap Citadel Den Helder B.V., gevestigd te Den Helder
Bij besluit van 14 januari 2003 heeft appellant de horeca-inrichting van de besloten vennootschap Citadel Den Helder B.V. (hierna: Citadel Den Helder) aan de Koningstraat 19-21 te Den Helder, Bar Dancing Citadel, met ingang van de datum van dit besluit voor een periode van een maand gesloten. Tevens heeft appellant bij dit besluit de op grond van artikel 2.3.1.2 van de Algemene plaatselijke verordening 1996 (hierna: APV) verleende exploitatievergunning ingetrokken.
Bij besluit van 21 mei 2003 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de periode van de sluiting en de intrekking van de exploitatievergunning teruggebracht naar veertien dagen, gerekend vanaf de datum van het besluit van 14 januari 2003.
Bij uitspraak van 31 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 april 2004 heeft Citadel Den Helder van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud, advocaat te Amsterdam, en M. Wierenga, ambtenaar van de gemeente, en Citadel Den Helder, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, en [exploitant], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
Ingevolge artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
2.2. Een besluit als bedoeld in artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet kan worden genomen indien in een concreet geval onverwijld moet worden ingegrepen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid. Het moet gaan om concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situaties, aldus de memorie van antwoord.
2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ten aanzien van Citadel Den Helder een concrete, zich direct aandienende, de veiligheid bedreigende situatie die toepassing van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet rechtvaardigde niet aannemelijk heeft gemaakt. Ten tijde van het tot stand brengen van het primaire besluit op 14 januari 2003 was van een dergelijke situatie geen sprake. De aan het primaire besluit ten grondslag gelegde gebeurtenissen in de nacht van 31 december 2002 op 1 januari 2003 konden gelet op het tijdsverloop tussen de incidenten en het primaire besluit geen onverwijlde noodzaak om in te grijpen meer opleveren. Het betoog van appellant dat hij juist uit een oogpunt van zorgvuldigheid, nadat overleg met alle bij het incident betrokkenen was gevoerd, pas twee weken na de incidenten een sluitingsbevel uitvaardigde, leidt niet tot de conclusie dat dat bevel op dat tijdstip nog op artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet kon worden gebaseerd.
2.4. Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 1.6, aanhef en onder b, van de APV kan de vergunning worden ingetrokken indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.
2.5. Ook het betoog van appellant dat de rechtbank de beslissing op bezwaar, voor zover daarbij de intrekking van de exploitatievergunning is gehandhaafd, ten onrechte heeft vernietigd, treft geen doel. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat ten aanzien van die intrekking een op artikel 1.6, aanhef en onder b en c, van de APV toegespitste motivering geheel ontbreekt. Anders dan appellant stelt, dient de intrekking te worden geplaatst in het kader van de APV en gelet op de belangen ter bescherming waarvan het vereiste van een exploitatievergunning is gesteld van een zelfstandige motivering te worden voorzien.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de burgemeester van Den Helder in de door Citadel Den Helder B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Den Helder te worden betaald aan Citadel Den Helder B.V.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004