ECLI:NL:RVS:2004:AQ9911

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306547/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag gebruiksvergunning door dagelijks bestuur Amsterdam-Centrum

In deze zaak hebben appellanten op 18 september 2003 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum op hun aanvraag om een gebruiksvergunning, ingediend op 11 december 2002. De rechtbank Amsterdam heeft op 22 augustus 2003 het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de brief van het dagelijks bestuur van 17 juni 2002 niet als een besluit kan worden aangemerkt.

De Raad van State heeft de zaak op 18 mei 2004 ter zitting behandeld, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat mr. P. Nicolaï. Het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. I.M. Jansma en drs. B.W. Kempen. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de brief van 17 juni 2002 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze brief een reactie is op de aanvraag om een vergunning. De Raad bevestigt dat de rechtbank ook terecht heeft geoordeeld dat de feitelijke wijze van gebruik in de toetsing is betrokken.

Het hoger beroep van appellanten is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 8 september 2004.

Uitspraak

200306547/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
1.    Procesverloop
Appellanten hebben op 18 september 2003 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) op de op 11 december 2002 ingediende aanvraag om een gebruiksvergunning voor het pand [locatie] te Amsterdam.
Appellanten hebben op 12 november 2003 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Bij uitspraak van 22 augustus 2003, verzonden op 22 augustus 2003, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het beroep gegrond verklaard en het bezwaarschrift van appellanten van 18 september 2002 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 1 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. P. Nicolaï , advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. I.M. Jansma en drs. B.W. Kempen, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur op 17 juni 2002 op de aanvraag om een gebruiksvergunning heeft beslist. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de brief van 17 juni 2002 van het dagelijks bestuur niet een als besluit aan te merken beslissing op de aanvraag bevat.
2.2.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de brief van het dagelijks bestuur van 17 juni 2002, waarin is medegedeeld dat appellanten geen gebruiksvergunning nodig hebben, dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze mededeling een reactie is op een aanvraag om een vergunning die een antwoord inhoudt op de vraag of voor de door appellanten gewenste activiteit vergunning is vereist. Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de stelling dat het college ten onrechte de feitelijke in plaats van de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik in het kader van die toetsing heeft betrokken, wat ook van die stelling zij, daaraan niet afdoet.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004
71.