200308268/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Zeevang,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 oktober 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 24 maart 1998 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) aan [wederpartij] schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) toegekend tot een totaalbedrag van ƒ 14.000,-.
Bij besluit van 15 september 1998 heeft de gemeenteraad het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2003, verzonden op 30 oktober 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar van [wederpartij] gegrond verklaard, het besluit van de gemeente Zeevang van 24 maart 1998 herroepen, bepaald dat de gemeente Zeevang ter zake van de planschade op de voet van artikel 49 WRO aan [wederpartij] toekent van € 24.957,91 wegens waardevermindering, te vermeerderen met de wettelijke, samengestelde rente vanaf 7 mei 1997 tot de dag van uitbetaling, het verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 WRO voor het overige afgewezen en bepaald dat de daarbij genoemde in de uitspraak gegeven beslissingen in de plaats treden van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 februari 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2004, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.K.K. Vroegindeweij, ambtenaar van de gemeente Zeevang, bijgestaan door mr. drs. L.A. van Montfoort, en [wederpartij] in persoon en bijgestaan door mr. P. van Lingen, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime.
Aan de orde zijn in dit verband het bestemmingsplan "Oosthuizen 1973" en het daaropvolgende bestemmingsplan "Hobrede-Oosthuizen 1996". Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 7 van de voorschriften behorende bij het eerste bestemmingsplan dat betrekking heeft op de bestemming "bebouwing met eengezinshuizen", in samenhang met de op de kaart van dat plan in de vlakken met die bestemming ingetekende stippen. Het gaat daarbij om de percelen [locatie 1] en [locatie 2].
2.3. De gemeenteraad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu artikel 7 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Oosthuizen 1973” dat betrekking heeft op de bestemming "bebouwing met eengezinshuizen" niet verwijst naar de stippen die zijn ingetekend op de plankaart en waaraan volgens appellant de betekenis moet worden toegekend dat daar een klein ambachtelijk bedrijf mogelijk is, aan deze stippen geen juridische betekenis toekomt. Daartoe stelt de gemeenteraad dat in artikel 10, van de planvoorschriften regelende de bestemming "tuinen en erven" de aanduiding wel is vermeld en dat daaraan bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn verbonden. Deze mogelijkheden strekken zich mede uit tot het deel van een perceel dat is bestemd tot "bebouwing voor eengezinshuizen", aldus de gemeenteraad.
2.4. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Oosthuizen 1973" zijn de op de kaart voor "bebouwing met eengezinshuizen (Ea, Eb, Ec, Ed, Ee en Ef)" aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen. In het tweede en derde lid zijn nadere regels gegeven die zien op dakhellingen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid zijn de op de kaart voor "tuinen en erven" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven, met de bij het hoofdgebouw behorende bouwwerken en open terreinen, waaronder opslag-, los-, laad-, en parkeerplaatsen, voorzover liggende op hetzelfde bouwperceel als het hoofdgebouw en onverminderd hetgeen in de volgende leden van dit artikel omtrent bebouwing en gebruik van de gronden en opstallen wordt bepaald.
Ingevolge artikel 10, tweede lid - voorzover thans van belang - wordt ten aanzien van bebouwing van de gronden bedoeld in het eerste lid bepaald dat:
b. voorzover de gronden gearceerd staan aangegeven:
7. voor deze gronden dezelfde bepalingen zullen gelden als die bedoeld in punt c, indien deze gronden behoren bij een bebouwing met eengezinshuizen en op de kaart is aangegeven, dat ter plaatse een winkel of klein ambachtelijk bedrijf is toegestaan, mits deze bestemming is of zal worden gerealiseerd.
c. voorzover de gronden met kruisarcering zijn aangegeven, op deze gronden:
1. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van het in het hoofdgebouw gevestigde of te vestigen bedrijf, mits dit hoofdgebouw ligt op hetzelfde bouwperceel als de te bebouwen bedrijfsgebouwen;
2. de gezamenlijke oppervlakten van voorgenoemde bedrijfsgebouwen niet meer dan 3/5 deel mogen vormen van de oppervlakte van het bouwperceel dat achter de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen met een maximum van 150 m2;
3. de hoogte van de bijgebouwen niet meer dan 3,5 m mag bedragen (met uitzondering van schoorstenen en lichtkappen.
2.5. Het betoog van de gemeenteraad faalt. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot de slotsom gekomen dat aan de op de plankaart van het bestemmingsplan "Oosthuizen 1973" op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] ingetekende stippen geen betekenis kan worden toegekend. De stippen bevinden zich binnen de bestemmingsvlakken "bebouwing met eengezinshuizen", terwijl in voormeld artikel 7 van de planvoorschriften dat ziet op deze bestemming niet naar deze stippen wordt verwezen. De enkele vermelding van deze aanduiding in het renvooi op de plankaart met daarbij de aanduiding "klein ambachtelijk bedrijf toegestaan" maakt dit niet anders. Dat in artikel 10 van de planvoorschriften, regelende de bestemming "tuinen en erven", wel naar deze aanduiding wordt verwezen en dat daaraan bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn verbonden kan evenmin leiden tot een ander oordeel, omdat deze bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn beperkt tot het deel van het perceel dat is bestemd tot "tuinen en erven" en zich, anders dan de gemeenteraad betoogt, niet uitstrekken tot het deel van het perceel dat is bestemd tot "bebouwing met eengezinshuizen".
2.6. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte niet in haar oordeel heeft betrokken dat de planwijziging voorzienbaar was, heeft de gemeenteraad eerst ter zitting naar voren gebracht, hetgeen in strijd is met een goede procesorde. De Afdeling gaat op dit betoog om die reden niet in.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de raad van Zeevang in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 686,11, voor een gedeelte groot € 644,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Zeevang te worden betaald aan [wederpartij].
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004