200308738/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting "Katholieke Scholenstichting Utrecht",
gevestigd te Utrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellanten,
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
(thans: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),
verweerder.
Bij besluit van 26 juni 2003 heeft de raad van de gemeente Utrecht het plan van scholen basisonderwijs voor de periode 2004-2007 (hierna: het plan) vastgesteld.
Bij besluit van 18 november 2003 heeft verweerder, voorzover thans van belang, ten aanzien van basisscholen in de gebieden Terwijde/Wetering en Vleuterweide, te Utrecht-Leidsche Rijn, aan het plan goedkeuring onthouden.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2003, en appellant sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2003, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 15 januari 2004.
Bij brief van 5 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, gemachtigde, is verschenen. Appellante sub 1 is na voorafgaande kennisgeving daarvan ter zitting niet verschenen. Voorts zijn namens de stichting “Stichting Protestants Christelijk Onderwijs te Utrecht” en de stichting “Stichting Protestants Christelijk Onderwijs te Utrecht-Leidsche Rijn” A.A. Pickert, mr. A. de Vries en mr. A.E. Valstar, gemachtigden, verschenen.
2.1. De beroepen zijn gericht tegen het onthouden van goedkeuring met betrekking tot vier basisscholen in de voormelde gebieden.
2.2. Ingevolge artikel 75, derde lid, onder 7°, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voorzover thans van belang, bevat de prognose gegevens omtrent het belangstellingspercentage voor de openbare school of scholen binnen de gemeente, indien het openbaar onderwijs betreft waarvoor reeds een school binnen die gemeente aanwezig is.
Ingevolge artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO, voorzover thans van belang, bevat de prognose gegevens omtrent het belangstellingspercentage voor de school of scholen van die richting binnen de gemeente, indien het een school betreft van een richting waarvoor reeds een school binnen die gemeente aanwezig is.
Ingevolge artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1°, van de WPO onthoudt de Minister zijn goedkeuring aan het plan voorzover op grond van de bij het verzoek om goedkeuring overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat een school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen.
2.3. Verweerder heeft, gelet op artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1°, van de WPO, het plan met betrekking tot de voormelde scholen niet goedgekeurd.
2.4. Appellanten betogen dat met de bijzondere omstandigheden van een Vinexlocatie, te weten afwijkende ontwikkelingen op het gebied van prognoses en niet voorspelbare belangstellingspercentages, ten onrechte geen rekening is gehouden in het besluit. Voorts betogen zij dat de betrokken belangen onvoldoende zijn meegewogen, waarbij zij vermelden dat enkele scholen reeds van start zijn gegaan en ouders van potentiële leerlingen inmiddels zijn geïnformeerd over de start van scholen.
2.5. Het eerste betoog faalt. Ingevolge artikel 75, derde lid, onder 7°, van de WPO moet met betrekking tot de openbare basisschool in Terwijde/Wetering in de prognose uitgegaan worden van het belangstellingspercentage voor openbare scholen binnen de gemeente Utrecht. Ingevolge artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO moet met betrekking tot de bijzondere basisscholen in respectievelijk Terwijde/Wetering en Vleuterweide in de prognose worden uitgegaan van het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van de desbetreffende richting binnen de gemeente Utrecht. De WPO kent geen bepalingen waarin ten aanzien van Vinexlocaties een van de voormelde bepalingen afwijkende regeling is opgenomen. De dwingende bewoordingen van die bepalingen bieden verweerder ook geen mogelijkheid in bijzondere gevallen hiervan af te wijken. Dat de feitelijke situatie naar de mening van appellanten haaks staat op de besluitvormingsgrond, kan derhalve, wat er overigens ook van zij, niet in de besluitvorming worden meegewogen.
2.6. Het tweede betoog faalt evenzeer. Voor de door appellanten voorgestane belangenafweging is geen ruimte, omdat ingevolge artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1°, van de WPO verweerder goedkeuring moet onthouden indien niet aannemelijk is gemaakt dat een school door het vereiste aantal leerlingen zal worden bezocht en de dwingende bewoordingen van die bepaling verweerder geen mogelijkheid bieden hiervan af te wijken. De consequentie hiervan is dat het betoog dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn met de te dienen doelen, als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, evenmin kan worden gevolgd, nu ingevolge het eerste lid van dat artikel de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen slechts kunnen worden meegewogen voorzover niet uit een wettelijk voorschrift – zoals in dit geval artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1° – een beperking voortvloeit.
2.7. De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004