ECLI:NL:RVS:2004:AQ8729

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308738/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onthouding van goedkeuring voor basisscholen in Utrecht-Leidsche Rijn

In deze zaak gaat het om de onthouding van goedkeuring door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor het plan van scholen basisonderwijs in de gemeente Utrecht voor de periode 2004-2007. Het plan, vastgesteld door de raad van de gemeente Utrecht op 26 juni 2003, omvatte vier basisscholen in de gebieden Terwijde/Wetering en Vleuterweide. De Minister weigerde goedkeuring aan het plan op 18 november 2003, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de scholen het vereiste aantal leerlingen zouden aantrekken. Appellanten, waaronder de Katholieke Scholenstichting Utrecht en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 29 juni 2004 behandeld. Tijdens de zitting was de Minister vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, terwijl appellante sub 1 niet verscheen. Andere betrokkenen, waaronder vertegenwoordigers van protestants-christelijke scholen, waren wel aanwezig. De Raad overwoog dat de Minister op basis van de Wet op het primair onderwijs (WPO) verplicht was om goedkeuring te onthouden indien niet kon worden aangetoond dat de scholen het vereiste aantal leerlingen zouden hebben. De appellanten voerden aan dat de bijzondere omstandigheden van een Vinexlocatie niet in de besluitvorming waren meegenomen en dat de betrokken belangen onvoldoende waren gewogen.

De Raad van State oordeelde dat de WPO geen ruimte biedt voor afwijkingen in bijzondere gevallen en dat de dwingende bepalingen van de wet de Minister geen mogelijkheid geven om goedkeuring te verlenen als niet aan de vereisten is voldaan. De beroepen van de appellanten werden ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 1 september 2004.

Uitspraak

200308738/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de stichting "Katholieke Scholenstichting Utrecht",
gevestigd te Utrecht,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellanten,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
(thans: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2003 heeft de raad van de gemeente Utrecht het plan van scholen basisonderwijs voor de periode 2004-2007 (hierna: het plan) vastgesteld.
Bij besluit van 18 november 2003 heeft verweerder, voorzover thans van belang, ten aanzien van basisscholen in de gebieden Terwijde/Wetering en Vleuterweide, te Utrecht-Leidsche Rijn, aan het plan goedkeuring onthouden.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2003, en appellant sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2003, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 15 januari 2004.
Bij brief van 5 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, gemachtigde, is verschenen. Appellante sub 1 is na voorafgaande kennisgeving daarvan ter zitting niet verschenen. Voorts zijn namens de stichting “Stichting Protestants Christelijk Onderwijs te Utrecht” en de stichting “Stichting Protestants Christelijk Onderwijs te Utrecht-Leidsche Rijn” A.A. Pickert, mr. A. de Vries en mr. A.E. Valstar, gemachtigden, verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De beroepen zijn gericht tegen het onthouden van goedkeuring met betrekking tot vier basisscholen in de voormelde gebieden.
2.2.    Ingevolge artikel 75, derde lid, onder 7°, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voorzover thans van belang, bevat de prognose gegevens omtrent het belangstellingspercentage voor de openbare school of scholen binnen de gemeente, indien het openbaar onderwijs betreft waarvoor reeds een school binnen die gemeente aanwezig is.
Ingevolge artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO, voorzover thans van belang, bevat de prognose gegevens omtrent het belangstellingspercentage voor de school of scholen van die richting binnen de gemeente, indien het een school betreft van een richting waarvoor reeds een school binnen die gemeente aanwezig is.
Ingevolge artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1°, van de WPO onthoudt de Minister zijn goedkeuring aan het plan voorzover op grond van de bij het verzoek om goedkeuring overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat een school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen.
2.3.    Verweerder heeft, gelet op artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1°, van de WPO, het plan met betrekking tot de voormelde scholen niet goedgekeurd.
2.4.    Appellanten betogen dat met de bijzondere omstandigheden van een Vinexlocatie, te weten afwijkende ontwikkelingen op het gebied van prognoses en niet voorspelbare belangstellingspercentages, ten onrechte geen rekening is gehouden in het besluit. Voorts betogen zij dat de betrokken belangen onvoldoende zijn meegewogen, waarbij zij vermelden dat enkele scholen reeds van start zijn gegaan en ouders van potentiële leerlingen inmiddels zijn geïnformeerd over de start van scholen.
2.5.    Het eerste betoog faalt. Ingevolge artikel 75, derde lid, onder 7°, van de WPO moet met betrekking tot de openbare basisschool in Terwijde/Wetering in de prognose uitgegaan worden van het belangstellingspercentage voor openbare scholen binnen de gemeente Utrecht. Ingevolge artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO moet met betrekking tot de bijzondere basisscholen in respectievelijk Terwijde/Wetering en Vleuterweide in de prognose worden uitgegaan van het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van de desbetreffende richting binnen de gemeente Utrecht. De WPO kent geen bepalingen waarin ten aanzien van Vinexlocaties een van de voormelde bepalingen afwijkende regeling is opgenomen. De dwingende bewoordingen van die bepalingen bieden verweerder ook geen mogelijkheid in bijzondere gevallen hiervan af te wijken. Dat de feitelijke situatie naar de mening van appellanten haaks staat op de besluitvormingsgrond, kan derhalve, wat er overigens ook van zij, niet in de besluitvorming worden meegewogen.
2.6.    Het tweede betoog faalt evenzeer. Voor de door appellanten voorgestane belangenafweging is geen ruimte, omdat ingevolge artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1°, van de WPO verweerder goedkeuring moet onthouden indien niet aannemelijk is gemaakt dat een school door het vereiste aantal leerlingen zal worden bezocht en de dwingende bewoordingen van die bepaling verweerder geen mogelijkheid bieden hiervan af te wijken. De consequentie hiervan is dat het betoog dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn met de te dienen doelen, als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, evenmin kan worden gevolgd, nu ingevolge het eerste lid van dat artikel de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen slechts kunnen worden meegewogen voorzover niet uit een wettelijk voorschrift – zoals in dit geval artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1° – een beperking voortvloeit.
2.7.    De beroepen zijn ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Haan
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
27-424.