ECLI:NL:RVS:2004:AQ8728

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308593/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring van het plan van scholen basisonderwijs door de gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het plan van scholen basisonderwijs voor de periode 2004-2006, vastgesteld door de raad van de gemeente Amsterdam op 28 mei 2003. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft op 5 november 2003 goedkeuring onthouden aan het plan voor twee basisscholen in het stadsdeel Osdorp. De stichting Amsterdamse Samenwerkende Katholieke Basisscholen en de stichting voor Protestants Christelijk en Oecumenisch Onderwijs te Amsterdam en Omgeving hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat het besluit van de Minister is gebaseerd op onjuiste prognoses en dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 juni 2004 behandeld. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de prognoses van de gemeentelijke dienst gebreken vertonen die de Minister zouden moeten doen twijfelen aan de goedkeuring van het plan. De Afdeling oordeelt dat de Minister zich terecht heeft gebaseerd op de gegevens van de gemeentelijke dienst en dat de dwingende bepalingen van de Wet op het primair onderwijs geen ruimte bieden voor afwijkingen in dit geval. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200308593/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de stichting "Stichting Amsterdamse Samenwerkende Katholieke Basisscholen", gevestigd te Amsterdam,
2.    de stichting "Stichting voor Protestants Christelijk en Oecumenisch Onderwijs te Amsterdam en Omgeving", gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
(thans: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2003 heeft de raad van de gemeente Amsterdam (hierna: de raad) het plan van scholen basisonderwijs voor de periode 2004-2006 (hierna: het plan) vastgesteld.
Bij besluit van 5 november 2003 heeft verweerder ten aanzien van een rooms-katholieke en een protestants-christelijke basisschool in het stadsdeel Osdorp, gemeente Amsterdam, aan het plan goedkeuring onthouden.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2003, en appellante sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2003, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 16 januari 2004. Appellante sub 2 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 13 januari 2004.
Bij brief van 9 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2004, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. P. Koonen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, gemachtigde, zijn verschenen. Appellante sub 2 is na voorafgaande kennisgeving daarvan niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 78 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voorzover thans van belang, worden, bij de berekening van het aantal leerlingen dat een bijzondere school zal bezoeken, niet meegeteld leerlingen die wonen binnen redelijke afstand van een bijzondere school van de desbetreffende richting of richtingen en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is.
Ingevolge artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1°, van de WPO onthoudt de Minister zijn goedkeuring aan het plan voorzover op grond van de bij het verzoek om goedkeuring overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat een school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen.
2.2.    Verweerder heeft, gelet op artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onder 1°, van de WPO, het plan met betrekking tot de voormelde scholen niet goedgekeurd, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat deze scholen overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van de WPO zullen worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen.
2.3.    Appellanten betogen dat het besluit van verweerder op onjuiste prognoses is gebaseerd. Zij voeren hierbij aan dat volgens de in opdracht van het stadsdeel Osdorp opgestelde prognoses van het Planning Verband Groningen wel ruimte aanwezig is in het stadsdeel voor de stichting van de voormelde basisscholen, in tegenstelling tot de prognoses van de gemeentelijke dienst, die de raad bij verweerder met het plan heeft ingediend.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de prognoses van de gemeentelijke dienst, die onderdeel uitmaken van het plan, zodanige gebreken bevatten dat verweerder bij de besluitvorming niet daarvan mocht uitgaan. Er was voor verweerder derhalve geen reden tot twijfel omtrent de juistheid van de door de raad aangeleverde stukken.
2.4.    Appellanten betogen voorts dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Zij voeren in dit verband aan dat bij het met verweerder gevoerde overleg van die zijde is aangegeven dat zou worden overwogen artikel 78 van de WPO buiten toepassing te laten met betrekking tot leerlingen in noodhuisvesting en dislocaties, doch dat zij hieromtrent geen duidelijkheid hebben verkregen.
Dit betoog faalt eveneens. De dwingende bewoordingen van zowel artikel 78 als artikel 79 van WPO bieden verweerder geen mogelijkheid af te wijken van hetgeen daarin is bepaald. Dat, naar appellanten hebben aangegeven, het uitblijven van de gewenste stichting van de scholen de reeds bestaande scholen van hun richtingen confronteert met meerdere dislocaties, hetgeen naar zij betogen niet aansluit op de regelgeving met betrekking tot de bekostiging, maakt dit niet anders. Wat er zij van deze consequenties, zij kunnen, gelet op het toetsingskader van voornoemde bepalingen, niet worden meegewogen in een besluit tot al dan niet goedkeuring.
2.5.    De beroepen zijn ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Haan
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
27-424.