ECLI:NL:RVS:2004:AQ8726

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401019/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor terrasoverkapping en handhaving bestuursdwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin de appellant, wonend te [woonplaats], in beroep ging tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Het college had op 21 december 2000 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een terrasoverkapping, maar later, op 17 januari 2001, werd appellant aangeschreven om het in afwijking van de vergunning gebouwde te verwijderen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar het college ging in hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de bezwaren van appellant niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De Raad van State stelde vast dat de terrasoverkapping met een gesloten voorzijde in afwijking van de verleende bouwvergunning was gerealiseerd, en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de weigering van de bouwvergunning voor de terrasoverkapping met een gesloten voorzijde en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en gelastte dat het griffierecht aan appellant werd terugbetaald.

Uitspraak

200401019/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Egmond (thans gemeente Bergen) aan appellant met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een terrasoverkapping bestaand uit een constructie met een vaste overkapping die is afgedicht met glas en voorts is opgebouwd uit een demontabele afscheiding aan de zijkanten en een open voorzijde met een maximale breedte van 4.15 meter en een lengte van 11.28 meter op het perceel plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 17 januari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Bergen (hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven het in afwijking van de verleende vergunning gebouwde te verwijderen en verwijderd te houden en het bouwwerk in overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning. Dit betekent dat:
a. de aan de voorzijde aangebrachte afsluitbare van glas voorziene panelen, die een gesloten front vormen moeten worden verwijderd en verwijderd gehouden zodat er een open voorzijde ontstaat;
b. de lengte van de overkapping moet worden teruggebracht van 13.40 meter naar 11.28 meter;
een en ander overeenkomstig de bij de verleende bouwvergunning behorende gewaarmerkte bouwtekening.
Bij besluit van 17 september 2002 heeft het college het door appellant gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de gedeeltelijke weigering van de bouwvergunning, ongegrond verklaard, het besluit tot het toepassen van bestuursdwang, voor zover betrekking hebbende op de lengte van de overkapping, ingetrokken en het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang, voor zover betrekking hebbende op het afsluitbaar maken van de overkapping, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2003, verzonden op 24 december 2003, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, voorzover daarbij de bezwaren gericht tegen de bouwvergunning ongegrond zijn verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.I. Wever, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellant een aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend voor het oprichten van een terrasoverkapping met een gesloten voorzijde. In een aan het college gericht faxbericht van 11 augustus 2000 is namens appellant bevestigd dat, ter bespoediging van de afhandeling van de aanvraag om bouwvergunning, de voorzijde van de overkapping open zal blijven. Slechts de zijkanten zullen bestaan uit verwijderbare schotten van het type als op de tekening is aangegeven.
2.2.    Gelet op de inhoud van het faxbericht, moet worden geoordeeld dat appellant met het versturen van dit bericht onmiskenbaar heeft beoogd voor het aldus aangepaste bouwplan een bouwvergunning te verkrijgen. Onder deze omstandigheden, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college de aanvraag om bouwvergunning zelfstandig – er vanuit gaande dat appellant hiermee had ingestemd - kon aanpassen. Bijgevolg is door het college de bouwvergunning voor een terrasoverkapping met open voorzijde verleend overeenkomstig de (gewijzigde) aanvraag.
De rechtbank heeft vervolgens ten onrechte geoordeeld dat het college bij besluit van 17 september 2002 de bezwaren van appellant gericht tegen de weigering om bouwvergunning voor een terrasoverkapping met een gesloten voorzijde te verlenen niet-ontvankelijk had moeten verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. De betekenis van het faxbericht voor de gedane aanvraag om bouwvergunning, vormde immers de inhoud van het bezwaar van appellant. Nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat het faxbericht van 11 augustus 2000 als een wijziging van de aanvraag om bouwvergunning moest worden aangemerkt, had zij het door appellant ingestelde beroep op dit punt ongegrond moeten verklaren. Voor een vernietiging van de beslissing op bezwaar, zoals de rechtbank heeft gedaan, bestaat derhalve geen aanleiding. Het hoger beroep is mitsdien in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak komt op dit punt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep op dit punt alsnog ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat, nu de beslissing op bezwaar van 17 september 2002 rechtmatig wordt geoordeeld, geen aanleiding. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald.
2.3.    Vast staat dat de terrasoverkapping met een gesloten voorzijde in afwijking van de verleende bouwvergunning is gerealiseerd, zodat het college ter zake bevoegd was handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Niet in geschil is dat geen concreet uitzicht bestaat op legalisering van het gebruik.
2.5.    Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat door het college het vertrouwen is gewekt dat tegen een terrasoverkapping met een gesloten voorzijde niet handhavend zou worden opgetreden. Een dergelijke toezegging is niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft voorts het beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht verworpen, nu het college heeft aangegeven dat indien zou blijken dat in de door appellant genoemde gevallen zonder bouwvergunning een terrasoverkapping met een open voorzijde is gerealiseerd daartegen (ook) zal worden opgetreden. De rechtbank heeft de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde aanschrijving terecht in stand gelaten. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond, zodat de aangevallen uitspraak op dit punt moet worden bevestigd.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 december 2003, WW44 02/1233 gegrond, voor zover het besluit van 17 september 2002 is vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak is voorzien en het bezwaar gericht tegen de weigering bouwvergunning te verlenen voor een terrasoverkapping met een gesloten voorzijde niet-ontvankelijk is verklaard;
II.    vernietigt in zoverre de uitspraak van de rechtbank;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 17 september 2002, voor zover dit besluit strekt tot handhaving van de weigering om bouwvergunning voor een terrasoverkapping met een gesloten voorzijde te verlenen, ongegrond;
IV.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van die datum voor het overige;
V.    gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
53-381.