200308150/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Christoffel voor Primair Onderwijs",
gevestigd te Roermond,
appellante,
de stichting "Stichting Participatiefonds voor het onderwijs",
verweerster.
Bij besluit van 10 maart 2003 heeft verweerster een verzoek van appellante om de uitkeringskosten, die bij haar opkomen als gevolg van het ontslag van een personeelslid, voor haar rekening te nemen, afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft verweerster het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 februari 2004 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is van appellante een nader stuk ontvangen. Een afschrift hiervan is aan verweerster toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P.M.M. Massuger, gemachtigde, en A.J.T.M. Uiting en drs. F.D.J. Voss, bestuursleden, en verweerster, vertegenwoordigd door mr. J. Dolman, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voorzover thans van belang, worden op de vergoeding in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid ten behoeve van gewezen personeel. Dit is niet van toepassing indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid.
Ingevolge artikel 184, eerste lid, van de WPO, voorzover thans van belang, is het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk het bestuur van een centrale dienst aangesloten bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap(pen) aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid ten behoeve van gewezen personeel.
Ingevolge artikel 184, vierde lid, van de WPO, voorzover thans van belang, stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 138, derde lid.
2.2. Verweerster is de in artikel 184 van de WPO bedoelde rechtspersoon. Zij heeft het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2002-2003 (hierna: het Reglement) vastgesteld, dat op 1 februari 2002 in werking is getreden.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Reglement, voorzover thans van belang, kan een vergoedingsverzoek alleen worden toegewezen, indien het ontslag is verleend met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7 tot en met 11.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder f, van het Reglement, voorzover thans van belang, is ontbinding van een arbeidsovereenkomst op grond van een uitspraak van de kantonrechter een grond voor de toewijzing van een vergoedingsverzoek.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder f, van het Reglement, voorzover thans van belang, doet zich de in artikel 9, onder f, bedoelde grond voor de toewijzing van een vergoedingsverzoek voor, indien het bevoegd gezag een afschrift van de uitspraak van het de kantonrechter overlegt, waarbij de beëindiging dan wel het einde van het dienstverband wordt uitgesproken dan wel wordt bevestigd. Het vergoedingsverzoek wordt afgewezen, indien uit de uitspraak blijkt dat het geschil in overwegende mate aan het bevoegd gezag te wijten is.
In de bij het Reglement gegeven toelichting op artikel 9, onder f, is vermeld dat bij de beoordeling van een ontslag op deze grond de uitspraak van de rechtsprekende instantie als uitgangspunt dient, hetgeen betekent dat de achterliggende reden voor ontslag niet wordt getoetst.
2.3. Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft verweerster haar weigering de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag door appellante van een personeelslid voor haar rekening te nemen, gehandhaafd, omdat de beschikking van de kantonrechter, rechtbank Roermond, van 23 december 2002 tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst uitwijst dat het ontslag van betrokkene in overwegende mate aan het bestuur is te wijten.
2.4. Appellante betoogt dat verweerster ten onrechte de artikelen 9, aanhef en onder f, en 10, eerste lid, aanhef en onder f, van het Reglement aan haar besluit ten grondslag heeft gelegd.
2.5. Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat het Reglement een algemeen verbindend voorschrift is. Er is geen grond voor het oordeel dat voormelde bepalingen strijdig zijn met de WPO. Anders dan appellante heeft aangevoerd, kan niet worden geconcludeerd dat de formele wetgever heeft bedoeld dat verweerster de beschikking van de kantonrechter niet als enige maatstaf heeft mogen aanwijzen in het Reglement. Hiertoe bestaat te minder aanleiding, nu het uitgangspunt van de WPO is dat ontslaguitkeringen voor rekening van het bevoegd gezag zijn, en de formele wetgever het aan verweerster heeft overgelaten op dat uitgangspunt een uitzonderingsregeling te formuleren.
Voorts kan niet worden geoordeeld dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het opstellen van de desbetreffende artikelen van het Reglement. De ontslagprocedure bij de kantonrechter is met voldoende waarborgen omgeven. Overigens wordt erop gewezen dat het Hof ’s-Hertogenbosch bij beschikking van 19 augustus 2003 heeft geconcludeerd dat in de procedure bij de kantonrechter geen schending van beginselen van behoorlijke rechtspleging heeft plaatsgevonden.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerster terecht heeft getoetst aan de voormelde artikelen van het Reglement. Naar appellante, zoals zij ter zitting heeft aangegeven, niet meer bestrijdt, leidt toetsing aan die artikelen ertoe dat haar verzoek moet worden afgewezen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004