ECLI:NL:RVS:2004:AQ8709

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401299/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor erfafscheiding in Apeldoorn

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn om een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een erfafscheiding. Het college had op 8 oktober 2002 besloten om de vergunning te weigeren, waarna appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 18 februari 2003 ongegrond verklaard. Vervolgens hebben appellanten beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen, die op 5 januari 2004 de uitspraak van het college bevestigde en het beroep ongegrond verklaarde. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 12 februari 2004 is ingekomen.

De zaak is behandeld op 27 juli 2004, waarbij appellanten in persoon aanwezig waren, bijgestaan door een gemachtigde, en het college vertegenwoordigd was door mr. N. te Brinke, ambtenaar van de gemeente Apeldoorn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen binnenplanse vrijstelling voor het bouwplan kan worden verleend. De argumenten van appellanten in hoger beroep waren grotendeels herhalingen van hun eerdere betogen en hebben geen nieuw licht op de zaak geworpen.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is uitgesproken in naam der Koningin op 1 september 2004.

Uitspraak

200401299/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 januari 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Apeldoorn.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Apeldoorn (hierna: het college) geweigerd appellanten bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te Apeldoorn.
Bij besluit van 18 februari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 januari 2004, verzonden op die datum, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. N. te Brinke, ambtenaar van de gemeente Apeldoorn, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in de realisering van een erfafscheiding   bestaande uit vier gemetselde poeren met een hoogte van 1,80 met daartussen een (deels) gesloten, houten hekwerk.
2.2.    Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat ten behoeve van het bouwplan geen binnenplanse vrijstelling, als bedoeld in de tabel bij artikel 3.11 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan “Apeldoorn-Zuid”, wordt verleend. Hetgeen appellanten in hoger beroep betogen, komt nagenoeg geheel neer op een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft dit betoog echter op goede gronden verworpen. Hetgeen appellanten daaraan hebben toegevoegd, werpt geen ander licht op de zaak.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
53-381.