ECLI:NL:RVS:2004:AQ8706

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401282/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bestemmingsplanherziening en vrijstelling WRO door gemeente Boekel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 31 december 2003 het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel, dat op 28 mei 2002 aan de appellant meedeelde dat de raad op 16 mei 2002 had geweigerd medewerking te verlenen aan de herziening van het bestemmingsplan. Dit was bedoeld om de vergroting van het bebouwingsvlak op het perceel in Boekel te legaliseren, waar een bedrijfsruimte was gerealiseerd op basis van een bouwvergunning. Tevens weigerde het college op 5 februari 2002 vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, maar de appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat niet aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een vrijstelling was voldaan. Hij stelde dat hij tijdig een verzoek had ingediend voor een voorbereidingsbesluit, waar de raad niet op had beslist. De Raad van State oordeelde dat het college niet de vereiste zorgvuldigheid had betracht door het bezwaar van de appellant niet door te zenden naar de raad.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college. De Raad oordeelde dat het college de beslissing van de raad op het bezwaar tegen de weigering van het voorbereidingsbesluit moest afwachten voordat het opnieuw op het bezwaar tegen de vrijstelling besliste. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

200401282/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel (hierna: het college) appellant medegedeeld dat de raad van gemeente Boekel (hierna: de raad) op 16 mei 2002 heeft geweigerd middels herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan medewerking te verlenen aan vergroting van het op het perceel [locatie] te Boekel aanwezige bebouwingsvlak ten behoeve van het legaliseren van bewoning van de overeenkomstig bouwvergunning B149-1999 gerealiseerde bedrijfsruimte. Tevens is medegedeeld dat het college op 5 februari 2002 heeft geweigerd hiervoor vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
Bij besluit van 4 september 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 december 2003, verzonden op 2 januari 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op die datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.G.A. Wouters, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door drs. ing. F.W. Bello, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO, is voldaan. Daartoe heeft hij aangevoerd dat zowel ten tijde van het nemen van het primaire besluit als van de beslissing op bezwaar weliswaar geen voorbereidingsbesluit gold, maar dat de rechtbank heeft miskend dat hij daartoe wel (tijdig) een verzoek aan de raad heeft gedaan. Op dit verzoek is door de raad nimmer beslist.
2.2.    Dit betoog slaagt.
Bij de beslissing op bezwaar heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het besluit van de raad van 16 mei 2002 tevens bevat een weigering om een voorbereidingsbesluit voor het perceel te nemen.
Nu appellant in zijn tegen het besluit van 28 mei 2002 ingediende bezwaarschrift ook uitdrukkelijk van zijn bezwaren tegen de weigering van de raad om een voorbereidingsbesluit te nemen heeft doen blijken, had het college het bezwaarschrift tevens moeten aanmerken als te zijn gericht tegen de weigering een voorbereidingsbesluit te nemen en, overeenkomstig artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in zoverre moeten doorzenden aan de raad. Het zou vervolgens in de rede hebben gelegen dat het college de beslissing van de raad op het bezwaar tegen de weigering om een voorbereidingsbesluit te nemen had afgewacht alvorens – zelf – te beslissen op de bezwaren tegen de weigering om een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO te verlenen.
2.3.    Nu het college niet in deze zin heeft gehandeld, hetgeen verband houdt met het feit dat het niet heeft onderkend dat op hem een doorzendplicht rustte met betrekking tot het bezwaar tegen de weigering om een voorbereidingsbesluit te nemen, moet worden geoordeeld dat het college bij het nemen van de beslissing op bezwaar niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Die beslissing is mitsdien genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Om die reden had de rechtbank de door het college genomen beslissing op bezwaar behoren te vernietigen.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. Het college dient, alvorens een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen de weigering vrijstelling te verlenen, de beslissing van de raad op het bezwaar tegen de weigering een voorbereidingsbesluit te nemen af te wachten.
2.5.    Het college dient op de navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 december 2003, AWB 02/2887 WRO;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel van 4 september 2002, zonder kenmerk;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1351,54, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door gemeente Boekel te worden betaald aan appellant;
VI.    gelast dat de gemeente Boekel het aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 175,00 en € 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
53-381.