ECLI:NL:RVS:2004:AQ7489

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400903/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onmiddellijke stillegging van de bouw van een windmolen door het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel op 4 juni 2003 besloten om de bouw van een windmolen op een specifiek perceel stil te leggen. Dit besluit volgde op een eerdere bouwvergunning die was verleend voor een andere windturbine. Appellant, de eigenaar van het perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 22 oktober 2003. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, die op 11 november 2003 het beroep ongegrond verklaarde.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waar de zaak op 15 juli 2004 ter zitting is behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat appellant in strijd met de verleende bouwvergunning handelde. De Afdeling bevestigde dat de stillegging van de bouw noodzakelijk was om verdere strijd met wettelijke voorschriften te voorkomen.

De Afdeling oordeelde dat er geen noodzaak was voor een onderzoek naar de mogelijkheid van legalisatie van de bouw van de windturbine, en dat het hoger beroep van appellant ongegrond was. De aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 augustus 2004.

Uitspraak

200400903/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 11 november 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel (hierna: het college) appellant gelast met onmiddellijke ingang de bouw van een windmolen op het perceel [locatie] te [plaats] stil te leggen.
Bij besluit van 22 oktober 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2003, verzonden op 21 januari 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Meijering, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Evenals de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het primaire besluit uitsluitend de beslissing bevat als bedoeld in artikel 100, derde lid, van de Woningwet, tot onmiddellijke stillegging van de bouwwerkzaamheden, teneinde, in afwachting van een beslissing over mogelijke nadere handhavingsmaatregelen, verdere strijd met wettelijke voorschriften te voorkomen. Anders dan appellant betoogt, houdt de verwijzing in het besluit naar artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet meer in dan dat de bouw met onmiddellijke ingang wordt stilgelegd, zonder dat een termijn wordt gegund.
2.2.    Vast staat dat appellant bezig was met het plaatsen van een andere windturbine (Vestas) dan de windturbine waarvoor op 8 augustus 2002 bouwvergunning is verleend (NEG Micon). De windturbines verschillen in ieder geval van elkaar voor wat betreft de lengte van de rotorbladen op zichzelf en dus ook in verhouding tot de lengte van de mast. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat wordt gebouwd in afwijking van de bouwvergunning.
2.3.    Omdat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, was het college bevoegd terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen.
2.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 11 juni 2003 in zaak
200205596/1, waarnaar de voorzieningenrechter heeft verwezen, is bij de stillegging geen noodzaak voor een onderzoek naar de mogelijkheid van legalisatie. Anders dan appellant betoogt, komt aan het antwoord op de vraag of voor het plaatsen van de windturbine Vestas kan worden volstaan met een wijziging van de verleende bouwvergunning niet de betekenis toe die appellant daaraan gehecht wil zien.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004
71.