200401210/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 december 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Slochteren.
Bij besluit van 6 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Slochteren (hierna: het college) appellant geweigerd planologische medewerking – middels toepassing van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening - te verlenen voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 april 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2003, verzonden op die datum, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2004, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.J. Jullens, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een tweede woning bij het melkveebedrijf dat wordt geëxploiteerd door een maatschap die appellant en zijn [zoon] zijn aangegaan. Op het perceel is reeds een bedrijfswoning aanwezig, die door hun [werknemer] wordt bewoond. De te realiseren woning moet dienen ter huisvesting van appellant.
2.2. Op het perceel aan de [locatie], waarop het bouwplan betrekking heeft, rust ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening 1997” de bestemming “Agrarisch gebied”.
Ingevolge artikel 3, lid 1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor agrarisch gebied aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijven, waaronder intensieve veehouderij, met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen, andere bouwwerken, andere werken en erven.
Ingevolge artikel 3, lid 2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften mag per denkbeeldige rechthoek (van maximaal 1 hectare en met een langste zijde van 150 meter) niet meer dan één bedrijfswoning worden opgericht.
Ingevolge artikel 3, lid 4, onder e, van de voorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd, op grond van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2 sub c ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat moet worden aangetoond dat:
(1) de bedrijfsvoering bestaat uit een volwaardig tweemans-bedrijf, waaraan twee arbeidskrachten in hoofdberoep zijn verbonden.
(2) de aard, de omvang, en de continuïteit van de bedrijfsvoering de noodzaak van een tweede arbeidskracht op het erf rechtvaardigen.
een en ander met inachtneming van het bepaalde in de bedrijving in hoofdlijnen (lid 1a)
Ingevolge artikel 3, lid 1, onder e, van de planvoorschriften (beoordelingscriteria volwaardige arbeidskracht) zal alvorens toepassing wordt gegeven aan de vrijstellingsbevoegdheid voor het toestaan van een tweede agrarische bedrijfswoning, gebruik zal worden gemaakt van de zogenoemde "berekeningsmethode voor een volwaardige arbeidskracht" van het Ministerie van LNV. Bij de toepassing van deze bevoegdheid zal voor de bepaling van een volwaardig agrarisch bedrijf gebruik worden gemaakt van de door het Ministerie van LNV gehanteerde sbe-methodiek.
2.3. Niet betwist is dat het bedrijf van appellant, gelet op het door het college vastgestelde aantal standaardbedrijfseenheden (van 350), niet voldoet aan de ondergrens van 450 sbe, die volgens bedoelde berekeningsmethode noodzakelijk is voor een volwaardig tweemans-bedrijf.
Uit artikel 3, lid 4, onder e, voornoemd volgt dat het college reeds hierom geen toepassing kon gegeven aan de daarin neergelegde vrijstellingsbevoegdheid. Aan een beoordeling van het betoog van appellant met betrekking tot de aard, de omvang en de continuïteit van het bedrijf kan derhalve niet (meer) worden toegekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004