200400105/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1] en
2. [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats], en
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 november 2003 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Heemstede.
Bij besluit van 22 mei 2003 heeft de raad van de gemeente Heemstede (hierna: de raad) - opnieuw beslissend op de bezwaren van appellanten - aan appellanten sub 1. tot en met 3. een schadevergoeding toegekend van onderscheidenlijk € 43.800,00, € 51.100,00 en € 51.100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf onderscheidenlijk 8 april 1998, 20 juni 1996 en 11 november 1997 tot en met het moment van uitbetaling (1 juni 2003), onder vermindering van de reeds uitbetaalde bedragen en de daarover te berekenen wettelijke rente.
Bij uitspraak van 25 november 2003, verzonden op 27 november 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, de op 8 mei 1998 en 19 juni 1998 door appellanten ingediende bezwaarschriften gegrond verklaard, de besluiten van de raad van 26 maart 1998 en 28 mei 1998 herroepen, bepaald dat aan appellanten sub 1. tot en met sub 3. een schadevergoeding wordt toegekend van onderscheidenlijk € 35.394,86, € 41.294,00 en € 41.294,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf onderscheidenlijk 9 april 1998, 20 juni 1996 en 11 november 1997 tot de dag van uitbetaling, het verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor het overige afgewezen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 februari 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, vergezeld van [appellant sub 2] en [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.E. Hopman, hoofd afdeling Algemene en Juridische Zaken van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 21 juli 1994 heeft de raad het bestemmingsplan “Centrum” vastgesteld. In dit bestemmingsplan is de woonbestemming van het perceel van appellanten aan de Hendrik de Keijzerlaan te Heemstede gewijzigd in de bestemming “Tuin”. Bij besluit van 28 februari 1995 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland het bestemmingsplan goedgekeurd. Tegen het goedkeuringsbesluit is voor wat de bestemmingen aan de Hendrik de Keijzerlaan betreft geen beroep ingesteld bij de Raad van State, zodat dit onderdeel van het bestemmingsplan op 26 mei 1995 in werking is getreden. Op 7 juli 1997 is het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar geworden.
2.2. Bij brief van 19 juni 1996 heeft appellant sub 2. verzocht om vergoeding van de door hem geleden planschade ten gevolge van de bestemmingswijziging van het perceel. Bij brieven van onderscheidenlijk 11 november 1997 en 8 april 1998 hebben appellanten sub 3. en 1. eveneens verzocht om vergoeding van de door hen geleden planschade.
2.3. Bij de beslissing op bezwaar van 26 november 1998 heeft de raad schadevergoedingen toegekend aan appellanten. De raad heeft daarbij voor de vaststelling van de waardevermindering 26 mei 1995 als peildatum gehanteerd. Op die datum bedroeg de waardedaling van het perceel ƒ 260.000,00/€ 117.982,86 volgens een door de raad overgenomen advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ).
2.4. Bij uitspraak van 13 juli 2001 heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen de beslissing op bezwaar van 26 november 1998 gegrond verklaard en die beslissing vernietigd. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat, nu het bestemmingsplan op 7 juli 1997 in rechte onaantastbaar is geworden, die datum als peildatum moet worden gehanteerd.
2.5. Tegen die uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Bij uitspraak van 3 juli 2002 in zaak no.
200104323/1heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de raad bij de taxatie een onjuiste peildatum heeft gehanteerd en dat 7 juli 1997 als peildatum heeft te gelden.
2.6. De raad heeft in de beslissing op bezwaar van 22 mei 2003 gevolg gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2002 en is voor de vaststelling van de waardevermindering uitgegaan van de waarde van het perceel net vóór en net ná de planologische mutatie per 7 juli 1997. Volgens een door de raad overgenomen advies van de SAOZ bedroeg de waardedaling van het perceel op die datum ƒ 321.741,66/ € 146.000,00.
2.7. In de thans aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat niet 7 juli 1997, maar de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 26 mei 1995 als peildatum dient te gelden, gelet op de bij uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2003 in zaak no.
200200342/1(JB 2003/67) gewijzigde jurisprudentie met betrekking tot de peildatum. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat de raad een schadevergoeding aan appellanten dient toe te kennen ten bedrage van de waardedaling van het perceel per 26 mei 1995, zijnde ƒ 260.000,00/€ 117.982,86.
2.8. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte de peildatum in geschil heeft geacht. Het beroep richtte zich uitsluitend tegen de taxatie van de waardedaling en niet tegen de peildatum, die de Afdeling reeds eerder heeft vastgesteld op 7 juli 1997.
2.8.1. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat, hoewel hij ten tijde van het beslissen op het bezwaar op de hoogte was van de uitspraak van 15 januari 2003 van de Afdeling, hij 7 juli 1997 als peildatum heeft genomen, omdat hij gevolg wenst te geven aan de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2002.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat 7 juli 1997 als peildatum moet worden gehanteerd en de vaststelling ervan niet van openbare orde is, is de rechtbank, door ambtshalve 26 mei 1995 als peildatum te nemen, buiten de omvang van het geschil getreden.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voorzover aangevallen.
2.10. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 november 2003, Awb 03 - 1273, voorzover daarin is bepaald dat de raad ter zake van planschade aan appellanten een bedrag toekent van ƒ 260.000,00/€ 117.982,86;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Heemstede in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de raad van de gemeente Heemstede te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat de raad van de gemeente Heemstede aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004