200401530/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek,
2. [appellanten sub 2], wonend te Oldebroek,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 9 september 2003 heeft de gemeenteraad van Oldebroek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 augustus 2003, het bestemmingsplan "Buitengebied 2002, [locatie] vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 december 2003, no. RE2003.88683, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek bij brief van 17 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2004, en [appellanten sub 2] bij brief van 20 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 16 april 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2004, waar het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek, vertegenwoordigd door A. Hulsebosch en W. Rademaker, ambtenaren van de gemeente, [een der appellanten sub 2], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. K.D. Meersma, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een partiële herziening van het bestemmingsplan ”Buitengebied 1973-1980”. Met het plan wordt beoogd de bouw van een burgerwoning met bijgebouwen mogelijk te maken op het perceel [locatie], ter vervanging van een noodwoning.
2.3. Verweerder heeft het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring onthouden.
Het plan is volgens hem in strijd met het streekplan, aangezien het ernstige verstening van het buitengebied met zich brengt.
2.4. Het college van burgemeester en wethouders, [appellanten sub 2] (hierna: appellanten) stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plan.
Zij voeren hiertoe aan dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid.
Volgens appellanten zal de toeneming van de bebouwing in het buitengebied ten gevolge van de vervanging gering zijn. De rechtvaardiging hiervoor is gelegen in bijzondere omstandigheden, aldus appellanten.
2.5. De gemeenteraad heeft aan de gronden van het perceel [locatie] in het bestemmingsplan “Buitengebied 1973-1980” de bestemming “Agrarisch gebied” toegekend. De op dit perceel staande noodwoning heeft hij daarbij onder het overgangsrecht gebracht. Deze noodwoning zal worden gesloopt. Om de bouw van een kwalitatief betere burgerwoning mogelijk te maken, heeft de gemeenteraad de bestemming van een deel van de gronden aan [locatie] gewijzigd in “Woondoeleinden”.
2.5.1. Bij zijn toetsing of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening heeft verweerder aansluiting gezocht bij het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan). Het plangebied maakt blijkens de streekplankaart deel uit van het landelijk gebied D. Hier is volgens het streekplan landbouw richtinggevend voor de ontwikkeling van andere functies. Er zijn beperkte mogelijkheden voor uitbreiding, vernieuwing en vervanging van gebouwen. De lokale natuurwaarden en landschapswaarden dienen op gemeentelijk niveau van een passende planologische bescherming te worden voorzien. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
2.5.2. Verweerder is terecht bij de toepassing van zijn beleid nagegaan of het plan een ernstige verstening van het buitengebied met zich brengt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de noodwoning een inhoud van 200 m³ heeft. Op basis van de plankaart stelt de Afdeling vast dat het bouwvlak voor de nieuwe woning op een afstand van ruim 100 meter ligt ten opzichte van de noodwoning. Dit bouwvlak is thans in gebruik als grasland. Ingevolge artikel 6A, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mag de inhoud van de nieuwe woning maximaal 600 m³ bedragen en mogen de daarbij behorende bijgebouwen beschikken over een maximale gezamenlijke oppervlakte van 75 m². Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat het plan leidt tot ernstige verstening van het buitengebied. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de bouw van een woning ter plaatse in strijd is met het door hem gevoerde beleid.
2.5.3. Het beroep van appellanten geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet aan vorenbedoeld beleid heeft kunnen vasthouden. In dit verband is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de noodwoning niet aan de eisen van de moderne tijd voldoet.
Verder overweegt de Afdeling dat appellanten aan de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2001, no. 200100330/1, noch aan de gemeentelijke “Nota sanering niet-permanente woongelegenheden”, wat van deze laatste ook zij, het recht hebben kunnen ontlenen om de noodwoning te vervangen door een grotere woning op een andere plaats in het buitengebied. De stelling van het college van burgemeester en wethouders dat in een aantal andere provincies in Nederland burgerwoningen in het buitengebied mogen worden gebouwd met een grotere inhoud dan 600 m³ levert niet een bijzondere omstandigheid op, nu verweerder niet aan het provinciale beleid van andere provincies is gebonden. Voorzover het college van burgemeester en wethouders heeft gewezen op toekomstige provinciale beleidsontwikkelingen, merkt de Afdeling het volgende op. Besluiten omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan dienen te worden genomen met inachtneming van het recht zoals dat geldt ten tijde van het nemen van dat besluit. Op dezelfde wijze dient een college van gedeputeerde staten rekening te houden met het beleid dat op het moment van besluitvorming van toepassing is. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij het nemen van het thans bestreden besluit terecht het streekplan als toetsingskader gehanteerd. Tot slot is niet gebleken dat het plan een dusdanige winst aan ruimtelijke kwaliteit in zich draagt dat verweerder hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen voorbijgaan.
2.5.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan.
Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek en het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004