ECLI:NL:RVS:2004:AQ7465

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401404/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor garage en carport in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede op 25 juli 2002 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen aan [wederpartij] voor de bouw van een garage en carport op een perceel in Enschede. Het college heeft deze weigering gebaseerd op het feit dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Voskamp (Glanerbrug)". Na een bezwaarprocedure heeft het college op 26 mei 2003 het bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaard. Hierop heeft [wederpartij] beroep ingesteld bij de rechtbank Almelo, die op 7 januari 2004 het beroep gegrond verklaarde en de beslissing van het college vernietigde.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad heeft de zaak op 10 augustus 2004 behandeld. De Raad oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de beleidsregels die zijn vastgesteld voor het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan. De Raad concludeerde dat de onjuiste mededeling van het college aan [wederpartij] over het schetsplan geen aanleiding gaf om van de beleidsregels af te wijken.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van [wederpartij] ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200401404/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 januari 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Enschede
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2002 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] bouwvergunning te verlenen voor een garage en een carport op het perceel [locatie] te Enschede.
Bij besluit van 26 mei 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij]  gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 maart 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Hassink, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Tevens is [wederpartij] daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Voskamp (Glanerbrug)”. Het college heeft geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen. In het kader van de uitoefening van bovengenoemde vrijstellingsbevoegdheid heeft het college beleidsregels vastgesteld. In deze beleidsregels is bepaald dat vrijstelling wordt verleend, mits de bijgebouwen niet worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn. Niet in geschil is dat het bouwplan niet in overeenstemming is met dit beleid, nu de garage en carport aan de [locatie] vóór de voorgevelrooilijn zullen worden gebouwd.
2.2.    Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.3.    Het college komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat in de onjuiste mededeling van het college aan [wederpartij], dat het eerder ingediende schetsplan – voorafgaande aan de aanvraag om bouwvergunning – in overeenstemming is met het bestemmingsplan, een bijzondere omstandigheid is gelegen op grond waarvan het in afwijking van de beleidsregels een vrijstellingsprocedure had moeten voeren.
2.4.    Deze grief slaagt.
Zo al met deze mededeling een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat voor het bouwplan een vrijstellingsprocedure zou worden gevoerd, heeft het college zich in de beslissing op bezwaar in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [wederpartij]  niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad indien in dit geval zou worden vastgehouden aan de in rechtsoverweging 2.1 genoemde beleidsregels. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft het college aannemelijk gemaakt dat handhaving van het verbod te bouwen vóór de voorgevelrooilijn uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is. Bovendien kan het realiseren van een garage met carport op een andere wijze overeenkomstig het bestemmingsplan plaatsvinden en is het college bereid gebleken de leges en door [wederpartij]  gemaakte architectkosten te vergoeden. Het college heeft in de aan [wederpartij] gedane onjuiste mededeling ter zake van het eerder overgelegde schetsplan dan ook geen aanleiding hoeven te zien van de beleidsregels af te wijken.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 januari 2004, 03 / 609 WW44 AQ1 A;
III.    verklaart het door [wederpartij]  bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004
53-429.