ECLI:NL:RVS:2004:AQ7464

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401379/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling bestemmingsplan voor voormalig militair wachthuisje in Uden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uden. Op 26 februari 2002 verleende het college vrijstelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" voor het gebruik van een voormalig militair wachthuisje als woning. Dit besluit werd later ingetrokken na bezwaar van andere partijen, en op 23 december 2003 verklaarde de rechtbank 's-Hertogenbosch het beroep van de appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het ingetrokken besluit in stand. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 10 augustus 2004 ter zitting behandelde.

De Raad van State oordeelde dat het gebruik van het wachthuisje als woning in strijd was met de bestemming "Militaire doeleinden, tevens bossen (MD-LBO)". De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. De Afdeling bevestigde dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van de zogenaamde "toverformule", omdat er geen objectieve maatstaven waren die aantoonden dat een zinvol gebruik van het wachthuisje overeenkomstig de bestemming "bossen" niet mogelijk was.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200401379/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Uden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college) aan appellant vrijstelling verleend van het bestemmingsplan “Buitengebied” ten behoeve van het gebruik van een voormalig militair wachthuisje als woning op het perceel, kadastraal bekend gemeente Uden, sectie […], nummer […] plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft het college het daartegen door [partijen] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 26 februari 2002 ingetrokken en de gevraagde vrijstelling alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 23 december 2003, verzonden op 6 januari 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 oktober 2002 vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen van die beslissing in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en [partijen]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.E. Izeboud, advocaat te Rosmalen, en het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [partijen], vertegenwoordigd door mr. E. Geerings, advocaat te Veldhoven.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied” rust op het perceel de bestemming “Militaire doeleinden, tevens bossen (MD-LBO)”. Het gebruik van het voormalig militair wachthuisje als woning is daarmee in strijd.
Op grond van artikel 39, lid C II, van de planvoorschriften is het verboden bouwwerken anders te gebruiken dan ten dienste van de in deze voorschriften aan de bijbehorende gronden gegeven bestemming.
Op grond van artikel 39, lid C III , van de planvoorschriften verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde in lid C II, indien strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd (hierna: de toverformule) .
2.2.    In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat een zinvol gebruik van het voormalig militair wachthuisje overeenkomstig de bestemming “bossen” naar objectieve maatstaven nog mogelijk is.
2.3.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 10 maart 2004, in zaak nrs.
200400917/1 en 200400917/2, over een aanschrijving onder aanzegging van bestuursdwang tot beëindiging van de bewoning van het voormalig militair wachthuisje, voor zover hier van belang, overwogen dat uit de eerder tussen partijen gedane uitspraak van 1 september 1997 (in zaak nr. H01.96.0472) blijkt dat het college niet bevoegd was met toepassing van de toverformule vrijstelling te verlenen, omdat in de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten konden worden gevonden voor het oordeel dat zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming “bossen” naar objectieve maatstaven bezien niet mogelijk was.
In hetgeen appellant in die procedure naar voren heeft gebracht – welke gronden overeenkomen met die van het onderhavige hoger beroep – ziet de Afdeling in de uitspraak van 10 maart 2004 geen aanleiding om over de mogelijkheid van zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming “bossen” tot een ander oordeel te komen dat de Afdeling in de uitspraak van 1 september 1997 heeft gedaan.
De Afdeling ziet ook thans geen aanleiding hierover anders te oordelen.
2.4.    Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het wegens strijd met artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigde besluit van 28 oktober 2002 terecht in stand gelaten.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004
53-429.