200308255/1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Zaanstad,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 oktober 2003 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Zilpa B.V.", h.o.d.n. Fundustry/Funfactory, gevestigd te Amsterdam
Bij besluit van 21 december 2001 heeft appellant de exploitatievergunning van Zilpa B.V. aan de Hemkade 48 te Zaandam met ingang van 1 januari 2002 gewijzigd door, voorzover hier van belang, sluitingstijden vast te stellen van 2.00 tot 20.00 uur, behoudens in incidentele gevallen te verlenen ontheffing.
Bij besluit van 17 december 2002 heeft appellant, voorzover hier van belang, het daartegen door Zilpa B.V. gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2003, verzonden op 6 november 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door Zilpa B.V. ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar, voorzover hier van belang, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2004 heeft Zilpa B.V. van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door prof.mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en Zilpa B.V. vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Putt, advocaat te Amsterdam, en [directeur] van Zilpa B.V., zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.2, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: Apv), kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf, dan wel indien de veiligheid en openbare gezondheid van de bezoekers van die inrichting, gelet op de wijze waarop die inrichting zal worden geëxploiteerd, in gevaar gebracht kan worden en daar redelijkerwijze niet in kan worden voorzien door het stellen van voorschriften en/of beperkingen.
Ingevolge artikel 1.4, eerste lid, van de Apv kunnen aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
Ingevolge artikel 1.6, aanhef en onder b, van de Apv, voorzover hier van belang, kan de vergunning worden gewijzigd indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.
2.2. Appellant heeft het oordeel van de rechtbank bestreden dat in de beslissing op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd waarom de in het besluit van 21 december 2001 voorgeschreven sluitingstijd tot 20.00 uur diende te duren en derhalve in zoverre de beslissing op bezwaar in strijd met de artikelen 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is genomen. Appellant heeft gesteld dat het bezwaar van Zilpa B.V. uitsluitend was gericht tegen het begin van de sluitingstijd en niet tegen het vaststellen van een sluitingstijd tot 20.00 uur.
2.3. Dit betoog slaagt. Nu Zilpa B.V. in bezwaar de bepaling van het einde van de sluitingstijd op 20.00 uur niet heeft betwist, hoefde appellant deze sluitingstijd bij het nemen van de beslissing op bezwaar niet nader te motiveren. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de beslissing op bezwaar is genomen in strijd met de artikel 7:12 van de Awb
2.4. Voorts is het hoger beroep gericht tegen de overweging dat appellant in redelijkheid niet tot de beslissing op bezwaar kon komen zonder op deugdelijke wijze te bezien of de exploitatie van de inrichting onder het stellen van nadere voorwaarden op het gebied van veiligheid en openbare gezondheid, maar met minder vergaande beperkingen dan thans zijn opgelegd, kon worden voortgezet. Appellant heeft zich, samengevat weergegeven, op het standpunt gesteld dat voortzetting van het daarop gerichte, zogenaamde plan van aanpak niet reëel was, nu partijen erover eens waren dat dit niet tot het door hen gewenste resultaat zou hebben geleid.
2.5. De door appellant op te leggen beperkingen dienen te strekken tot bescherming van de in artikel 2.3.1.2, derde lid, van de Apv bedoelde belangen. Daarbij is het aan appellant om alle bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen af te wegen. De rechter past terughoudendheid bij de toetsing van die afweging van belangen.
Blijkens de stukken heeft appellant na een eerste aan de inrichting gerelateerd dodelijk ongeval, dat hij als een eenmalig incident beschouwde, voortzetting van de bestaande exploitatie nog aanvaardbaar geacht op basis van het plan van aanpak. Vanwege een tweede dodelijk ongeval, binnen twee weken nadat het plan van aanpak met partijen was besproken, achtte hij voortzetting van de bestaande exploitatie echter niet meer verantwoord en het plan van aanpak niet meer voldoende om de meer dan normale gezondheidsrisico’s terug te dringen. Onder die omstandigheden en gelet op het in de Apv neergelegde toetsingskader, is geen plaats voor het oordeel dat appellant niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan de exploitatievergunning de voorwaarde te verbinden dat de inrichting vanaf 2.00 uur tot 20.00 uur gesloten dient te zijn. De rechtbank heeft ten onrechte terzake verdergaande motiveringseisen gesteld.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover daarbij het beroep van Zilpa B.V. tegen de bij besluit van 17 december 2002 gehandhaafde wijziging van de exploitatievergunning gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd.
De Afdeling zal doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank Haarlem van 27 oktober 2003, Awb 03-149, voorzover daarbij het beroep van Zilpa B.V. tegen het besluit van 17 december 2002 gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004