ECLI:NL:RVS:2004:AQ6618

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308813/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van gegevens in het Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 21 november 2003 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de registratie van gegevens van de zoon van appellant in het Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit (CVS-JC). De directeur Centrale Justitiële Documentatie had op 11 oktober 2002 het verzoek van appellant om deze registratie te verwijderen afgewezen. Appellant betoogde dat de registratie niet gerechtvaardigd was, omdat de gedraging van zijn zoon, die op 15 oktober 2001 een meisje had geschopt, niet als jeugdcriminaliteit kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde echter dat de registratie van gegevens omtrent strafbare feiten en de afhandeling daarvan in het CVS-JC noodzakelijk is voor het verkrijgen van inzicht in jeugdcriminaliteit en voor de begeleiding van jongeren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de registratie van minder ernstige feiten ook gerechtvaardigd is. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er werd geen schadevergoeding of proceskostenveroordeling toegewezen, en een afschrift van de uitspraak werd gezonden aan het College bescherming persoonsgegevens.

Uitspraak

200308813/1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 november 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2002 heeft de directeur Centrale Justitiële Documentatie namens de Minister van Justitie (hierna: de minister) het verzoek van appellant om de registratie van gegevens met betrekking tot zijn [zoon] uit het Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit (hierna: het CVS-JC) te verwijderen, afgewezen.
Bij nader besluit van 18 november 2002 heeft de directeur Centrale Justitiële Documentatie aan evengenoemde registratie ter toelichting toegevoegd: “het betrof slechts een schop”.
Bij besluit van 4 juni 2003 heeft de minister zijn eerdere besluiten met betrekking tot de registratie van [zoon] gehandhaafd.
Bij uitspraak van 21 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 maart 2004 heeft de minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2004, waar appellant in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S. Thuis en mr. M.G. Pitstra, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) wordt onder ‘persoonsgegeven’ verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is de Wbp van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
Ingevolge artikel 6 worden persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt.
Ingevolge artikel 7 worden persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld.
Ingevolge artikel 8, onder e, mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, worden persoonsgegevens slechts verwerkt voorzover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 37, derde lid, worden verzoeken als bedoeld in artikel 36 ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt, gedaan door hun wettelijke vertegenwoordigers.
Ingevolge artikel 45 - voorzover thans van belang - geldt een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 36 voorzover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.    In artikel 2 van het Privacyreglement Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit, door het Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties van het Ministerie van Justitie laatstelijk vastgesteld op 7 maart 2000 (Stcrt. 1 mei 2000, nr. 84; hierna: het reglement), is bepaald dat het CVS-JC onder meer ten doel heeft het ondersteunen van de uitvoering van de taken van de politie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Kinderbescherming, ter voorkoming en bestrijding van jeugdcriminaliteit, alsmede in het kader van hulpverlening ter voorkoming en bestrijding van jeugdcriminaliteit door middel van het geven van een objectief, feitelijk historisch overzicht van de contacten van de betrokkene met voornoemde partijen.
In artikel 5 van het reglement - voorzover thans van belang - is bepaald dat in de registratie uitsluitend personalia, zaakgegevens, verwijsgegevens, historische gegevens alsmede gegevens omtrent strafbare feiten en de afhandeling van deze feiten, worden opgenomen over de volgende categorieën van personen:
(…)
b. jeugdigen in de leeftijd tot 18 jaren die een proces-verbaal van de politie hebben gekregen;
(…).
2.3.    Op 15 oktober 2001 heeft de [zoon] van appellant, geboren [datum], een meisje geschopt, waarbij hij haar heeft geraakt aan haar bovenbeen. Dit feit is naar aanleiding van het terzake door de Politie Gelderland Zuid, Team Geldermalsen, opgemaakt proces-verbaal met toepassing van artikel 5, aanhef en onder b, van het reglement geregistreerd in het CVS-JC.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de registratie van het desbetreffende feit in het CVS-JC niet gerechtvaardigd is. Daartoe heeft hij, kort samengevat, aangevoerd dat met het registreren van gegevens als hier aan de orde wordt voorbijgeschoten aan het doel van het CVS-JC, nu de misdraging van zijn zoon bezwaarlijk als jeugdcriminaliteit kan worden gezien. In dit verband heeft appellant erop gewezen dat de kinderrechter zijn zoon weliswaar schuldig heeft bevonden aan mishandeling, maar dat hem terzake geen straf is opgelegd. Nu geen sprake is van een ernstig strafbaar feit meent appellant dat de registratie daarvan achterwege had moeten blijven. Appellant heeft ten slotte gesteld dat niet elk proces-verbaal in het CVS-JC wordt verwerkt.
2.4.1.    Dit betoog slaagt niet. Vooropgesteld wordt dat met de registratie van gegevens omtrent strafbare feiten en de afhandeling van deze feiten over groepen van jeugdigen in het CVS-JC, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, beoogd is een beter inzicht in de jeugdcriminaliteit te verkrijgen en op grond van die inzichten individuen en/of groepen jongeren beter te kunnen begeleiden. Daarbij dient het CVS-JC voornamelijk als verwijsindex, teneinde snel te kunnen achterhalen welke instantie over welke gegevens beschikt en tot een passende aanpak van de jeugdige te komen.
2.4.2.    Voor het antwoord op de vraag welke gegevens in het CVS-JC mogen worden opgenomen is bepalend of zich één van de in artikel 5 van het reglement genoemde gevallen voordoet. Daarbij is niet van belang of de gedraging van betrokkene moet worden beschouwd als een vorm van jeugdcriminaliteit of niet.
Voorts blijkt uit artikel 5 van het reglement niet dat de registratie van gegevens in het CVS-JC is beperkt tot feiten die als ernstig moeten worden gekwalificeerd. Dit betekent dat ook minder ernstige feiten moeten worden geregistreerd. Naar het oordeel van de Afdeling, en anders dan appellant, kan het verwerken van deze gegevens worden aangemerkt als een noodzakelijke gegevensverwerking als bedoeld in artikel 8 van de Wbp en artikel 2 van het reglement.
2.4.3.     Dat appellant tegen de registratie van het door zijn zoon gepleegde feit bezwaren heeft omdat de misdraging in zijn visie niet kan worden aangemerkt als een ernstig vergrijp is op zichzelf niet onbegrijpelijk, doch hierin is geen grond gelegen voor het oordeel dat de minister bij de beslissing op bezwaar niet had mogen volstaan met handhaving van de registratie en derhalve met afwijzing van het verzoek. De stelling dat niet elk proces-verbaal in het CVS-JC wordt verwerkt is niet nader onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt, zodat hieraan wordt voorbijgegaan.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor toewijzing van het verzoek om de minister te veroordelen tot vergoeding van schade bestaat geen grond, reeds omdat de situatie als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht zich niet voordoet.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8.    Een afschrift van deze uitspraak zal, gelet op artikel 48 van de Wbp, worden gezonden aan het College bescherming persoonsgegevens.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.R. Winter, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Winter    w.g. Bakker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004
393.