ECLI:NL:RVS:2004:AQ5778

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400333/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en integriteit van ambtenaren in de gemeente Voorst

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de openbaarmaking van een rapport dat was opgesteld door het bureau Van Kleef & Partners. Het rapport betrof een onderzoek naar de integriteit van ambtenaren van de gemeente Voorst, naar aanleiding van vragen over de verlening van een bouwvergunning aan een ambtenaar. Appellant, het college van burgemeester en wethouders van Voorst, had het verzoek van verzoeker om openbaarmaking van het rapport afgewezen. De rechtbank Zutphen had eerder de beslissing van appellant vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State overwoog dat het rapport niet alleen een arbeidsrechtelijke aangelegenheid betrof, maar ook een bestuurlijke aangelegenheid, omdat het ging om de integriteit van de openbare dienst en de wijze waarop ambtenaren informatie verstrekken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het rapport een bestuurlijke aangelegenheid betreft in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard.

De Raad van State veroordeelde appellant in de proceskosten van verzoeker, die waren gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en integriteit binnen het openbaar bestuur en de verantwoordelijkheden van ambtenaren.

Uitspraak

200400333/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Voorst,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 december 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Terwolde
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2002 heeft appellant het verzoek van [verzoeker] om openbaarmaking van het rapport inzake een in opdracht van appellant uitgevoerd onderzoek door het bureau “Van Kleef & Partners” (hierna: het rapport) afgewezen.
Bij besluit van 18 juli 2002 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 februari 2004 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
Bij brief van 28 mei 2004 heeft [verzoeker] de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door E. Gerrits, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in de Wob en de daarop berustende bepalingen onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2.2.    Het rapport is opgesteld nadat er vragen waren gerezen over de integriteit van ambtenaren van de gemeente Voorst. Aanleiding daarvoor was een door appellant verleende bouwvergunning aan een bij de gemeente werkzame ambtenaar ter zake van een door hem aangekocht perceel, terwijl andere aspirant-kopers en de verkoper van dat perceel op basis van zijdens de gemeente verstrekte informatie veronderstelden dat die bouwvergunning niet zou kunnen worden verleend.
2.3.    Appellant bestrijdt in hoger beroep de overweging van de rechtbank dat het rapport een bestuurlijke aangelegenheid betreft. Hiertoe voert appellant aan dat het rapport een rechtspositioneel onderzoek is dat zodanig is verweven met het ambtenaarschap van zijn ambtenaren dat het een arbeidsrechtelijke, en geen bestuurlijke, aangelegenheid betreft, dat het aan het rapport ten grondslag liggende onderzoek uitsluitend is verricht vanuit de verantwoordelijkheid van de gemeente als werkgever van haar ambtenaren, en dat is beoogd te onderzoeken of de betrokken ambtenaren zich schuldig hebben gemaakt aan plichtsverzuim. Voorts betoogt appellant dat het aan het rapport ten grondslag liggende onderzoek er niet op was gericht de verstrekte informatie ten aanzien van het desbetreffende perceel te achterhalen, maar om de wijze van informatieverschaffing van ambtenaren in samenhang met hun ambtelijke verplichtingen vast te stellen.
2.4.    Na kennis te hebben genomen van het rapport stelt de Afdeling vast dat met het aan het rapport ten grondslag liggende onderzoek is beoogd vast te stellen of de integriteit van de openbare dienst is geschaad door de handelwijze van betrokkenen bij de aankoop van het perceel en de aanvraag en verstrekking van de bouwvergunning en hoe een dergelijke handelwijze in de toekomst kan worden voorkomen. Daarnaast is beoogd vast te stellen of sprake is van plichtsverzuim en welke mogelijke (rechtspositionele) maatregelen dienen te worden getroffen. In het rapport worden onder meer aanbevelingen gedaan om de schijn van belangenverstrengeling en negatieve beeldvorming bij de gemeente te voorkomen. Gelet hierop heeft het rapport niet uitsluitend betrekking op een arbeidsrechtelijke aangelegenheid tussen appellant en enkele ambtenaren, maar betreft het ook in algemene zin het handelen van de gemeente. Mede gelet op de memorie van toelichting bij de Wob, waarin is vermeld dat het begrip “bestuurlijk” betrekking heeft op het openbaar bestuur in al zijn facetten, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het rapport een bestuurlijke aangelegenheid betreft.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt appellant in de door [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Voorst te worden betaald aan [verzoeker].
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Zwemstra
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004
97-450.