200400526/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Urk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 10 december 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Urk
Bij besluit van 8 juli 2002 heeft appellant [wederpartij] onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om de erfafscheiding ten zuiden en ten oosten van de woning [locatie a] te Urk (hierna: het perceel) te verwijderen dan wel aan te passen tot een maximale hoogte van 1 meter.
Bij besluit van 13 december 2002 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het besluit van appellant van 8 juli 2002 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 januari 2004 heeft [wederpartij] en bij brief van 17 februari 2004 heeft [partij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door drs. M.T. Goverde en R. de Boer, beiden ambtenaar der gemeente en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. A. de Jong te Gorinchem, gemachtigde, zijn verschenen. Tevens is [partij] daar gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, onder k, van de Woningwet (oud) is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het plaatsen van een erf- of tuinfafscheiding, waarvan de hoogte, van de voet af gemeten, niet meer dan 1 meter bedraagt. Indien de afscheiding wordt geplaatst op of rondom een erf of terrein waarop een gebouw staat, mag de afscheiding die achter de voorgevelrooilijn staat, ten hoogste 2 meter zijn.
Ingevolge artikel 20 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) blijven de voorschriften van een bestemmingsplan buiten toepassing voorzover deze betrekking hebben op het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet en op het gebruik van zodanige bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in dat artikel.
2.2. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Roggebot” (hierna: het bestemmingsplan) heeft het deel van het perceel waarop de erfafscheiding is opgericht de bestemming “Woondoeleinden zonder bebouwing - W(zg) -“. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor tuinen en erven.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften zijn op deze gronden toegelaten: bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften – voorzover thans van belang – bedraagt de hoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1 meter.
2.3. Appellant is handhavend opgetreden tegen de onderhavige erfafscheiding, omdat dit bouwwerk zonder bouwvergunning is opgericht en volgens hem in strijd is met artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet bevoegd was handhavend op te treden omdat de in geding zijnde erfafscheiding een vergunningvrij bouwwerk is in de zin van artikel 43, eerste lid, onder k, van de Woningwet.
Dat betoog faalt. Vast staat dat [wederpartij] zonder bouwvergunning een erfafscheiding met een hoogte van twee meter heeft opgericht. Voorts staat vast dat de erfafscheiding zich bevindt achter de voorgevelrooilijn van de woning aan de [locatie a]. Anders dan appellant betoogt, kan niet worden gevolgd dat artikel 43, eerste lid, onder k, van de Woningwet in het onderhavige geval aldus dient te worden toegepast dat niet slechts de voorgevelrooilijn van de woning aan de [locatie a] maar tevens de voorgevelrooilijn van de naastgelegen woning aan de [locatie b] in aanmerking genomen dient te worden. De omstandigheid dat de erfafscheiding is gelegen vóór de voorgevelrooilijn van de woning [locatie b] betekent niet dat de erfafscheiding geen vergunningvrij bouwwerk is in de zin van artikel 43, eerste lid, onder k, van de Woningwet. Dit artikelonderdeel biedt geen aanknopingspunten voor de door appellant voorgestane uitleg.
Gelet op artikel 20 van de WRO dient mitsdien artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften buiten toepassing te blijven. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant niet bevoegd was handhavend op te treden tegen de in geding zijnde erfafscheiding.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004