200400437/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Gouda,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 december 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Gouda.
Bij besluit van 30 mei 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gouda (hierna: het college) [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een opbouw op de garage op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Gouda, kadastraal bekend gemeente Gouda, sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 november 2000 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2002, verzonden op 31 mei 2002, heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 17 september 2002 heeft het college het bezwaar gericht tegen het besluit van 30 mei 2000 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft het college het besluit van 17 september 2002 ingetrokken en het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2003, verzonden op 12 december 2003, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 16 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 maart 2004 hebben [vergunninghouder] en [belanghebbende] en bij brief van 5 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 18 juni 2004 hebben appellanten een reactie ingediend.
Bij brief van 22 juni 2004 hebben [vergunninghouder] en [belanghebbende] een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2004, waar [een van de appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. J.W. Landman, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door F.A. Bottenberg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] daar gehoord.
2.1. De woningen op de percelen [locatie a en b] worden geschakeld door garageblokken. Appellanten wonen op [locatie b]. De vergunning voorziet in de oprichting van een opbouw op de garage van [locatie a], waardoor de woningruimte op dit perceel wordt uitgebreid.
2.2. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, van de Woningwet.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen, voorzover thans van belang, het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.3. Niet is in geschil dat het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Bloemendaal-Oost”. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de dakopbouw in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat het college mitsdien bouwvergunning had dienen te weigeren.
2.3.1. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling behoeft het overnemen van een advies van de welstandscommissie door het college in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een andere deskundig te achten persoon. De welstandscommissie heeft in haar vergadering ten aanzien van het onderhavige bouwplan een positief advies uitgebracht. In bezwaar en in beroep hebben appellanten tegenrapporten van vijf architecten overgelegd. Aangezien het college de welstandscommissie niet had verzocht om op deze adviezen te reageren, heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar van 14 november 2000 vernietigd. Alvorens opnieuw op het bezwaar te beslissen, heeft het college de welstandscommissie alsnog verzocht op deze adviezen te reageren. De welstandscommissie heeft bij nader advies van 11 juli 2002 op deze rapporten gereageerd en uiteen gezet waarom zij meent dat er in de tegenrapporten geen argumenten naar voren zijn gebracht die aanleiding geven om haar ingenomen standpunt te wijzigen. Nadat appellanten hebben gereageerd op het nadere welstandsadvies, heeft het college dat advies aan zijn nieuwe beslissing op bezwaar ten grondslag gelegd. In beroep hebben appellanten de reacties van meergenoemde vijf deskundigen op het advies van 11 juli 2002 overgelegd. Bij brief van 20 januari 2003 heeft de welstandscommissie op deze adviezen gereageerd.
2.3.2. Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat de dakopbouw in strijd is met redelijke eisen van welstand, faalt. Niet is gebleken dat de adviezen van de welstandscommissie niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen dan wel anderszins naar inhoud of wijze van totstandkomen gebreken vertonen, waardoor geoordeeld moet worden dat het college deze adviezen niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen.
De opvatting van de door appellanten ingeschakelde deskundigen dat het oorspronkelijke op symmetrie gebaseerde ontwerp door de opbouw wordt aangetast, gaat eraan voorbij dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om die symmetrie te doorbreken. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd, anders dan appellanten menen, dat navolging van voornoemde opvatting ertoe leidt dat de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt illusoir worden. De stelling van appellanten dat de Vereniging “Eigen huis” van mening is dat een opbouw op een garage slechts esthetisch en bouwkundig mogelijk is indien twee buren een gezamenlijke opbouw realiseren, doet aan het vorenstaande niet af.
Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het standpunt van de welstandscommissie dat het voor de dakopbouw gebruikte hout met de tijd zal verkleuren en daardoor mooier wordt niet in overeenstemming is met de door appellanten overgelegde foto’s en de visie van meergenoemde deskundigen, treft geen doel. De welstandscommissie is op basis van het voorgelegde bouwplan tot de conclusie gekomen dat het gekozen materiaal de welstandstoets kan doorstaan. Niet kan worden staande gehouden dat het college die conclusie niet heeft mogen delen. Dat het hout nadien op andere wijze is verkleurd dan appellanten voor ogen stond, betekent niet dat het college, dat diende te beslissen op basis van het ingediende bouwplan, op onzorgvuldige wijze heeft beslist.
Ook overigens hebben appellanten geen omstandigheden aangevoerd die dienen te leiden tot het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Dat 19 omwonenden bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit is niet zo een omstandigheid. De door appellanten aangevoerde omstandigheid dat in de gemeente Zutphen een vergelijkbare opbouw op een garage door het gemeentebestuur in strijd met redelijke eisen van welstand is geacht, kan evenmin leiden tot het oordeel dat de invulling die het college heeft gegeven aan de hem in dezen toekomende beoordelingsvrijheid in dit geval de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Voorts is de aangevoerde omstandigheid dat de in geding zijnde opbouw bij onderhoud of reparatie slechts bereikbaar is via het dak van appellanten, hetgeen aldaar lekkage zou kunnen veroorzaken, geen aspect dat een rol speelt bij de welstandstoets.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.4. Het hoger beroep in ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004