ECLI:NL:RVS:2004:AQ5737

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400524/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belanghebbend zijn bij besluit tot oplegging van een last onder dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, waarbij aan een vennoot van een maatschap een last onder dwangsom is opgelegd om de verhuur van een pand te staken. Het college had op 16 juni 2000 besloten dat de verhuur van het pand uiterlijk op 1 januari 2002 moest worden gestaakt. Appellante, die zich tegen dit besluit had verzet, kreeg in eerste aanleg gelijk van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die de bestreden beslissing op bezwaar vernietigde en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat appellante als belanghebbende kon worden aangemerkt.

Echter, in hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellante als belanghebbende kon worden aangemerkt. De Raad van State concludeerde dat appellante niet voldoende feitelijke gegevens had overgelegd om haar stelling te onderbouwen dat de woning deel uitmaakte van het vermogen van de maatschap. De overgelegde akten gaven geen bewijs dat de woning in de maatschap was ingebracht of dat de vennoten deze in die hoedanigheid hadden aangekocht. De Raad van State bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van het bewijs van belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedures. De beslissing om geen proceskostenveroordeling op te leggen, werd ook bevestigd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 28 juli 2004.

Uitspraak

200400524/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 december 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis (hierna: het college) [vennoot 1] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast de verhuur als woning aan wie dan ook van het pand [locatie], op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) uiterlijk op 1 januari 2002 te staken.
Bij besluit van 2 mei 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2003, verzonden op 10 december 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2000 alsnog
niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoten], bijgestaan door mr. D. Wintraecken, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Smids, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.1.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet als belanghebbende in de zin van voornoemd artikel kan worden aangemerkt bij het besluit van 16 juni 2000 tot oplegging van een last onder dwangsom aan [vennoot 1].
Dat betoog faalt. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de stelling van appellante dat de woning aan de [locatie] deel uitmaakt van het vermogen van de maatschap en dat [vennoot 1] de op die woning betrekking hebbende handelingen heeft verricht in de hoedanigheid van vennoot van de maatschap, niet door feitelijke gegevens wordt onderbouwd. Uit de overgelegde akte van maatschap kan niet worden afgeleid dat de woning is ingebracht in de maatschap waarom het hier gaat. Uit de overgelegde akte van ruiling/koop van 18 juni 1996, volgt niet dat [vennoten] destijds het woonhuis aan de [locatie] in de hoedanigheid van vennoten van de maatschap hebben aangekocht. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellante geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij het betrokken besluit.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004
218-422.