ECLI:NL:RVS:2004:AQ5717

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306639/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Jordanese Buurtgroep Schievink en het besluit tot renovatie van panden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Jordanese Buurtgroep Schievink had bezwaar gemaakt tegen het besluit om geen extra inspraakbijeenkomst te organiseren voor het renovatieproject 'cluster Schievink'. De buurtgroep ontving op 28 mei 1999 een brief waarin werd meegedeeld dat er geen extra inspraakbijeenkomst zou plaatsvinden. Het bezwaar dat de buurtgroep hiertegen indiende, werd op 3 september 1999 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Amsterdam verklaarde echter op 5 september 2001 het beroep van de buurtgroep gegrond en vernietigde de beslissing op bezwaar. Na een tweede niet-ontvankelijk verklaring op 23 oktober 2001, volgde opnieuw een gegrondverklaring van de rechtbank op 26 augustus 2003. Het dagelijks bestuur ging in hoger beroep tegen deze laatste uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 juni 2004. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de buurtgroep geen rechtspersoonlijkheid bezat op het moment van de beslissing om geen extra inspraakavond te beleggen, en dat zij derhalve geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de buurtgroep belanghebbende was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee het hoger beroep van het dagelijks bestuur gegrond werd verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200306639/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2003 in het geding tussen:
de Jordanese Buurtgroep Schievink, gevestigd te Amsterdam
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij brief van 28 mei 1999 is de Jordanese Buurtgroep Schievink (hierna: de buurtgroep) meegedeeld dat er geen extra inspraakbijkomst georganiseerd zal worden inzake het plan tot renovatie van een aantal panden behorende tot het project "cluster Schievink".
Bij besluit van 3 september 1999 is het daartegen door de buurtgroep gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 23 oktober 2001 is het door de buurtgroep gemaakte bezwaar wederom niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 januari 2004 is namens de buurtgroep van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het dagelijks bestuur. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Smit, werkzaam bij het stadsdeel Amsterdam-Centrum, en [voorzitter] van de vereniging “Vereniging Jordanese Buurtgroep Schievink” te Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van die wet wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen tevens beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.    De rechtbank heeft – voor zover hier van belang – overwogen dat de beslissing op bezwaar is genomen op 23 oktober 2001 en dat de vereniging “Vereniging Jordanese Buurtgroep Schievink” op 14 september 2001 haar statuten heeft gedeponeerd, dat blijkens die statuten haar doel is het behoud en herstel van negen panden in de stadsvernieuwingscluster Schievink, dat zij ten tijde van de beslissing op bezwaar de belangen als weergegeven in haar doelstelling behartigde en dat zij derhalve belanghebbende bij het besluit was. Terecht betoogt appellant dat het belang moet bestaan binnen de bezwaartermijn. De conclusie van de rechtbank is dan ook onjuist.
2.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 juni 2003 in zaak no.
200202381/1volgt uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Ten aanzien van de buurtgroep, die stelt voor die belangen op te komen, komt de Afdeling op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting tot de conclusie dat, noch op het moment van de beslissing om geen extra inspraakavond te beleggen, noch binnen de bezwaartermijn, is gebleken van een besluit tot oprichting van een (informele) vereniging of sprake was van een organisatorisch verband met een bestuur. De buurtgroep bezat dan ook geen rechtspersoonlijkheid en was dan ook geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De vraag of voornoemde beslissing een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, behoeft in verband hiermee geen beantwoording.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2003, AWB 01/4245;
II.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004
27-55.